Wanneer Mijn Geduld Opraakte: Het Ultimatum aan Mijn Man

‘Weer bij je moeder, Mark?’ Mijn stem trilt terwijl ik de telefoon steviger tegen mijn oor druk. Het is de derde keer deze week dat ik hem bel en hetzelfde antwoord krijg. ‘Ja, Sanne, ze heeft net een nieuw vloerkleed. Ik help haar even met het leggen.’

Ik hoor het zachte geschuifel op de achtergrond, het geluid van zijn moeders stem die hem aanwijzingen geeft. Mijn hart bonkt in mijn keel. ‘Mark, het is half negen ’s avonds. We zouden samen eten. Weet je dat nog?’

Hij zucht. ‘Ja, maar mam kan het niet alleen. Je weet hoe ze is sinds papa weg is.’

Ik weet het. Iedereen weet het. Sinds haar man drie jaar geleden overleed, is Mark haar rots in de branding. Maar ik ben zijn vrouw. En steeds vaker voel ik me een bijzaak in zijn leven.

Ik leg de telefoon neer zonder afscheid te nemen. Mijn handen trillen als ik de koude stamppot in de prullenbak gooi. De stilte in huis is oorverdovend. Ik kijk naar de lege stoel tegenover me aan tafel en vraag me af wanneer ik voor het laatst met Mark heb gelachen, echt gelachen.

De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met een kop lauwe koffie als mijn moeder belt. ‘Hoe is het, lieverd?’ vraagt ze voorzichtig.

‘Het gaat,’ lieg ik.

Ze zwijgt even, alsof ze voelt dat er iets niet klopt. ‘Je klinkt zo moe, Sanne.’

Ik slik de brok in mijn keel weg. ‘Het is gewoon druk op werk.’

Maar het is niet werk. Het is Mark. Het is zijn moeder, die hem elke dag nodig heeft, die hem belt voor elk wissewasje: een lamp die vervangen moet worden, boodschappen die gehaald moeten worden, een spin in de badkamer.

Die avond komt Mark pas om elf uur thuis. Zijn jas ruikt naar het parfum van zijn moeder. Hij kust me vluchtig op mijn wang en ploft op de bank met zijn telefoon.

‘Heb je gegeten?’ vraag ik zacht.

‘Ja, mam had lasagne gemaakt.’

Ik voel hoe mijn woede zich opbouwt, als een storm die al te lang onderdrukt is. ‘Mark, we moeten praten.’

Hij kijkt niet op van zijn telefoon. ‘Nu?’

‘Ja, nu.’

Hij legt zijn telefoon neer en kijkt me aan. Zijn ogen zijn moe, maar ook geïrriteerd. ‘Wat is er?’

Ik haal diep adem. ‘Ik voel me alleen, Mark. Alsof ik niet meer belangrijk ben voor je. Alles draait om je moeder.’

Hij fronst zijn wenkbrauwen. ‘Dat is niet eerlijk, Sanne. Ze heeft niemand anders.’

‘Maar ik heb jou ook nodig! Wanneer was de laatste keer dat we iets samen deden? Wanneer heb je voor mij gekozen?’

Hij zwijgt. De stilte tussen ons groeit uit tot een kloof die niet meer te overbruggen lijkt.

De dagen daarna verandert er niets. Mark blijft naar zijn moeder gaan, blijft haar klusjes doen, blijft mij vergeten.

Op een regenachtige vrijdagavond zit ik alleen op de bank als mijn schoonzusje, Iris, belt.

‘Sanne, hoe gaat het met je?’ vraagt ze voorzichtig.

‘Niet zo goed,’ geef ik toe.

Ze zucht diep. ‘Mam vraagt Mark overal voor. Ze kan best meer zelf dan ze doet, hoor. Maar Mark laat zich alles aanpraten.’

‘Ik weet het niet meer, Iris,’ fluister ik. ‘Ik voel me zo machteloos.’

Iris zwijgt even en zegt dan: ‘Misschien moet je Mark laten kiezen.’

Die woorden blijven door mijn hoofd spoken als Mark die nacht thuiskomt en meteen naar bed gaat zonder iets te zeggen.

De volgende ochtend sta ik vroeg op. Ik pak mijn tas en loop naar de voordeur.

‘Waar ga je heen?’ vraagt Mark slaperig vanuit de slaapkamerdeur.

‘Naar mijn moeder,’ zeg ik kortaf.

Hij kijkt verbaasd. ‘Waarom?’

‘Omdat ik iemand nodig heb die naar me luistert.’

Ik trek de deur achter me dicht en voel voor het eerst in maanden een sprankje kracht in mezelf ontwaken.

Bij mijn moeder thuis barst ik in tranen uit. Ze slaat haar armen om me heen en zegt niets; ze hoeft niets te zeggen.

Na een paar uur ga ik terug naar huis. Mark zit aan de keukentafel met zijn hoofd in zijn handen.

‘Sanne…’ begint hij.

Ik onderbreek hem: ‘Mark, zo kan het niet langer. Ik wil dat je kiest: óf je blijft elke dag bij je moeder hangen en verliest mij, óf je kiest voor ons huwelijk en zoekt een balans.’

Hij kijkt me aan met grote ogen vol ongeloof. ‘Je kunt dat niet van me vragen.’

‘Jawel,’ zeg ik zacht maar vastberaden. ‘Want als jij niet voor mij kiest, kies ik voor mezelf.’

Er valt een lange stilte waarin alleen het tikken van de klok hoorbaar is.

‘Geef me tijd,’ fluistert hij uiteindelijk.

De dagen daarna zijn gespannen en kil. Mark probeert vaker thuis te zijn, maar elke keer als zijn moeder belt zie ik hem twijfelen.

Op een avond komt hij thuis met rode ogen. ‘Mam heeft gehuild,’ zegt hij zacht.

‘En jij?’ vraag ik scherp.

Hij kijkt me aan alsof hij me voor het eerst ziet. ‘Ik weet niet meer wie ik moet troosten.’

Ik knik langzaam. ‘Misschien moet je eerst jezelf troosten, Mark.’

We praten urenlang die nacht. Over zijn vader, over zijn schuldgevoelens, over mijn eenzaamheid en verlangen naar aandacht.

Langzaam vindt er iets plaats wat ik niet had verwacht: Mark begint grenzen te stellen bij zijn moeder. Hij zegt vaker nee, komt eerder thuis, kookt zelfs weer eens voor ons samen.

Maar het blijft moeilijk. Zijn moeder belt nog steeds dagelijks; soms huilt ze aan de telefoon omdat ze zich verlaten voelt.

Op een avond zitten we samen op de bank als Marks telefoon weer gaat. Hij kijkt naar het scherm en drukt het gesprek weg.

‘Ben je zeker?’ vraag ik voorzichtig.

Hij knikt langzaam. ‘Jij bent ook mijn familie.’

Er rollen tranen over mijn wangen – van opluchting, verdriet en hoop tegelijk.

Toch blijft er iets knagen: heb ik hem gedwongen te kiezen? Had hij dit ooit zelf gedaan als ik geen ultimatum had gesteld?

Soms lig ik wakker en vraag ik me af: hoeveel offers moet je brengen voor liefde? En wanneer is het genoeg?