„Anna, vanaf nu slaap je in de keuken” – Het verhaal van een moeder in haar eigen huis

‘Anna, vanaf nu slaap je in de keuken.’ De woorden van mijn schoondochter, Marieke, galmen nog na in mijn hoofd. Ik sta daar, met mijn handen trillend om het aanrecht, terwijl de geur van afgekoelde koffie zich mengt met de bittere smaak van vernedering. Mijn zoon, Jeroen, kijkt weg. Zijn ogen glijden over het aanrechtblad alsof daar iets interessanter te vinden is dan zijn eigen moeder.

‘Het is gewoon praktischer, mam,’ zegt hij zachtjes. ‘De kinderen hebben hun ruimte nodig.’

Ik slik. Mijn stem is schor als ik antwoord: ‘Maar Jeroen, dit was toch altijd mijn huis? Hier heb jij leren lopen, hier heb ik je elke nacht toegedekt als je bang was voor het onweer.’

Marieke zucht. ‘Anna, we waarderen alles wat je gedaan hebt, echt waar. Maar nu zijn wij aan de beurt. Je begrijpt dat toch?’

Begrijp ik het? Begrijp ik dat ik na 40 jaar werken, zorgen en liefhebben nu een bijzaak ben geworden? Ik kijk naar de vergeelde foto’s aan de muur: Jeroen op zijn eerste schooldag, zijn zusje Sanne met haar knuffelbeer. Mijn hart trekt samen. Waar is de tijd gebleven dat ze me nodig hadden?

De eerste nacht in de keuken is koud. De koelkast bromt onophoudelijk en het licht van de straatlantaarn valt fel door het raam op mijn gezicht. Ik trek de oude wollen deken hoger op en luister naar het zachte gelach van Marieke en Jeroen boven. Ze kijken een film, samen op de bank waar ik vroeger met Jeroen zat als hij ziek was.

De volgende ochtend schuif ik stilletjes aan tafel. De kinderen – mijn kleinkinderen – rennen langs me heen zonder me te groeten. Marieke zet haar koffie neer en zegt: ‘Anna, zou je vandaag kunnen stofzuigen? En misschien ook even naar de supermarkt voor melk en brood?’

‘Natuurlijk,’ fluister ik. Wat moet ik anders? Ik ben afhankelijk geworden van hun goedheid, gevangen in het huis dat ooit mijn veilige haven was.

Later die dag bel ik Sanne. Mijn dochter woont in Utrecht, een uur met de trein. ‘Mam, ik heb het zo druk met werk en de kinderen…’ zegt ze. ‘Misschien kun je binnenkort eens langskomen?’

‘Ja lieverd,’ zeg ik zacht. Maar ik weet dat ze het niet meent. Sinds haar scheiding is ze zichzelf kwijtgeraakt in haar carrière en haar nieuwe vriend.

’s Avonds zit ik alleen aan de keukentafel. De klok tikt luid in de stilte. Ik denk aan vroeger: hoe ik elke ochtend boterhammen smeerde voor Jeroen en Sanne, hoe ik hun tranen droogde na een ruzie op school. Hoe vaak heb ik mezelf weggecijferd voor hun geluk?

Op een dag komt er bezoek: Mariekes moeder, Trudy. Ze kijkt me aan met die blik die zegt: ‘Jij hoort hier niet meer.’ Tijdens het eten praat ze alleen met Marieke over vakanties en nieuwe meubels. Ik probeer mee te praten, maar mijn stem verdwijnt in het geroezemoes.

Na het eten ruim ik af. Trudy zegt: ‘Wat fijn dat Anna zo helpt in huis.’ Marieke lacht: ‘Ja, we boffen maar met haar.’ Maar als Trudy weg is, zegt Marieke: ‘Je had wel wat sneller mogen afruimen, Anna. De kinderen moeten straks naar bed.’

Die nacht huil ik stilletjes onder mijn deken. Ik voel me leeg, alsof alles wat mij ooit betekenis gaf langzaam uit mijn handen glipt.

Op een dag komt Jeroen thuis met slecht nieuws: hij is zijn baan kwijtgeraakt. De sfeer in huis wordt grimmiger. Marieke moppert vaker, de kinderen zijn onrustig. Ik probeer te helpen waar ik kan – koken, schoonmaken, boodschappen doen – maar niets lijkt genoeg.

‘Waarom ga je niet bij Sanne wonen?’ snauwt Marieke op een avond als ik per ongeluk melk laat overkoken.

Jeroen kijkt me aan met die blik die ik niet ken van hem: koud, afstandelijk.

‘Misschien is dat beter, mam,’ zegt hij.

Ik voel me alsof ik door de grond zak. ‘Maar… dit is mijn thuis,’ fluister ik.

‘Niet meer,’ zegt Marieke hard.

Ik pak die nacht mijn koffer in stilte in. Mijn handen beven zo erg dat ik bijna mijn fotoalbum laat vallen. Ik kijk nog één keer naar de kamers waar mijn kinderen zijn opgegroeid – nu vol speelgoed en moderne meubels die niet van mij zijn.

De trein naar Utrecht is koud en leeg. Sanne haalt me op bij het station, haar gezicht gespannen.

‘Mam, je kunt hier blijven tot je iets anders vindt,’ zegt ze zonder me aan te kijken.

Haar flat is klein en rommelig. Haar kinderen – mijn kleinkinderen – zijn druk met hun telefoons en zeggen nauwelijks iets tegen me.

De dagen rijgen zich aaneen in stilte en onzichtbaarheid. Soms denk ik terug aan vroeger: hoe gelukkig ik was toen een glimlach van Jeroen of Sanne genoeg was om mijn dag goed te maken.

Op een avond zit Sanne tegenover me aan tafel. Ze kijkt me aan met vochtige ogen.

‘Het spijt me mam,’ zegt ze zacht. ‘Ik weet niet hoe we hier zijn beland.’

Ik pak haar hand vast en voel voor het eerst sinds maanden warmte.

‘We zijn elkaar kwijtgeraakt,’ zeg ik. ‘Maar misschien kunnen we elkaar weer vinden.’

Die nacht slaap ik voor het eerst rustig sinds lange tijd.

En toch vraag ik me af: hoe kan het dat een moeder zo makkelijk vergeten wordt? Is liefde echt zo vergankelijk? Wat denken jullie – kan een gezin ooit weer heel worden als het vertrouwen eenmaal gebroken is?