Het Geheim Achter Zijn Zoute Koffie
‘Waarom doe je dat toch, Jeroen?’ Mijn stem trilt terwijl ik hem aankijk, zijn hand al boven het kopje, het zoutvaatje tussen zijn vingers geklemd. Hij glimlacht, die kleine scheve glimlach die ik zo goed ken, maar zegt niets. Het is zondagochtend, de regen tikt tegen het raam van onze flat in Utrecht, en de geur van versgebakken broodjes mengt zich met die van koffie – en zout.
‘Je weet dat het raar is, hè?’ probeer ik nog eens, half lachend, half gefrustreerd. Mijn moeder, die op bezoek is, schudt haar hoofd en fluistert: ‘Dat is toch niet normaal, Sanne.’ Maar Jeroen haalt zijn schouders op en neemt een slok. Ik zie hoe zijn ogen even sluiten, alsof hij zich ergens anders waant.
Die ochtend lijkt alles gewoon. Maar als ik nu terugdenk, voel ik de spanning onder de oppervlakte. De stilte die viel als ik te veel vroeg. De manier waarop hij soms naar buiten staarde, alsof hij iets miste wat ik hem niet kon geven.
Drie weken later staat mijn wereld stil. Jeroen komt niet thuis van zijn werk. Zijn telefoon blijft overgaan, tot een onbekende stem opneemt: ‘Mevrouw van Dijk? Uw man… er is een ongeluk gebeurd.’
De dagen daarna zijn een waas van tranen, familieleden die komen en gaan, en het onwerkelijke gevoel dat alles een vergissing moet zijn. Ik vind mezelf terug aan de keukentafel, starend naar het zoutvaatje dat nog steeds naast de koffiepot staat. Mijn moeder probeert me te troosten, maar haar woorden glijden van me af.
Op een avond, als het huis eindelijk stil is, besluit ik Jeroens spullen uit te zoeken. Zijn kleren ruiken nog naar hem. In zijn nachtkastje vind ik een stapel brieven, netjes opgebonden met een rafelig touwtje. Mijn naam staat op de bovenste envelop.
‘Lieve Sanne,’ begint hij. Zijn handschrift is slordig maar vertrouwd. ‘Als je dit leest, ben ik er niet meer. Ik hoop dat je ooit begrijpt waarom ik sommige dingen deed zoals ik ze deed.’
Mijn handen trillen als ik verder lees. Hij schrijft over zijn jeugd in Groningen, over zijn vader die altijd boos was en zijn moeder die alles probeerde glad te strijken. Over de avonden dat hij huilend in bed lag omdat zijn ouders weer ruzie hadden gehad over geld – of over niets. ‘Op een dag,’ schrijft hij, ‘gooide mijn vader per ongeluk zout in mijn koffie in plaats van suiker. Hij schrok en wilde het weggooien, maar ik dronk het toch op. Het was vies, maar hij lachte voor het eerst in weken. Vanaf toen deed ik altijd zout in mijn koffie – om hem te laten lachen.’
Ik voel de tranen over mijn wangen stromen. Hoe heb ik dit nooit geweten? Hoeveel verdriet droeg hij met zich mee zonder dat ik het zag?
De brieven worden persoonlijker naarmate ik verder lees. Hij schrijft over onze eerste ontmoeting in het park bij de Oudegracht, hoe hij meteen wist dat hij met mij oud wilde worden. Over onze ruzies – vooral die keer dat ik hem verweet nooit echt open te zijn. ‘Ik wilde je beschermen tegen mijn verdriet,’ schrijft hij. ‘Ik wilde niet dat jij hetzelfde gevoel kreeg als ik vroeger had: dat liefde altijd pijn doet.’
Ik denk terug aan de avonden waarop we samen op de bank zaten, zijn hoofd op mijn schoot, terwijl we naar oude Nederlandse films keken. Hoe hij soms ineens opstond om koffie te zetten – altijd met zout – en dan stilletjes naast me ging zitten zonder iets te zeggen.
De volgende ochtend bel ik zijn moeder. Ze huilt als ze mijn stem hoort. ‘Hij was zo’n lieve jongen,’ snikt ze. ‘Maar hij droeg alles alleen.’
‘Waarom heeft hij me nooit verteld wat er vroeger is gebeurd?’ vraag ik zacht.
Ze zucht diep. ‘Hij schaamde zich, denk ik. Hij wilde jou niet belasten met zijn verleden.’
De dagen verstrijken en langzaam begin ik te begrijpen hoeveel onuitgesproken verdriet er tussen ons in heeft gehangen. Ik praat met vrienden die allemaal zeggen dat ze Jeroen als een vrolijke, sterke man zagen – niemand kende deze kant van hem.
Op een avond zit ik alleen aan de keukentafel met een kop koffie voor me. Het zoutvaatje staat er nog steeds. Aarzelend strooi ik een klein beetje zout in mijn koffie en neem een slok. Het smaakt vreemd – bitter en zout tegelijk – maar ineens begrijp ik wat Jeroen voelde: het verlangen naar iets wat er niet meer is, de herinnering aan een lach te midden van verdriet.
Mijn zus Marieke komt binnen en kijkt verbaasd naar mijn kopje. ‘Doe jij nu ook al zout in je koffie?’
Ik glimlach flauwtjes. ‘Soms moet je iets proeven om het echt te begrijpen.’
Ze gaat tegenover me zitten en pakt mijn hand vast. ‘Je mist hem hè?’
Ik knik en voel de tranen weer opkomen.
‘Weet je nog,’ zegt Marieke zacht, ‘hoe jullie altijd samen wandelden langs de Vecht? Hij vertelde altijd zulke rare verhalen.’
‘Ja,’ fluister ik. ‘Maar het mooiste verhaal heeft hij nooit verteld.’
De maanden gaan voorbij en langzaam leer ik leven met het gemis. Soms praat ik hardop tegen Jeroen als ik alleen ben in huis. Ik vertel hem over mijn dag, over hoe moeilijk het is zonder hem, over hoe boos ik soms ben dat hij me niet alles heeft verteld.
Op een dag vind ik mezelf terug in de supermarkt bij het koffieschap. Een oudere man pakt net een pak Douwe Egberts filterkoffie van de plank en glimlacht naar me.
‘Goede keuze,’ zegt hij.
‘Ja,’ zeg ik zachtjes terug.
Ik loop verder naar het zout en leg een nieuw potje in mijn mandje. Thuis zet ik koffie zoals Jeroen dat altijd deed: langzaam, met aandacht, en met een snufje zout.
Soms denk ik aan wat er allemaal anders had kunnen zijn als we meer hadden gepraat, als we elkaar echt alles hadden durven vertellen. Maar misschien is liefde ook accepteren wat je niet weet – en houden van iemand ondanks de geheimen die hij met zich meedraagt.
Nu zit ik hier, aan dezelfde keukentafel waar alles begon, met een kop zoute koffie voor me en Jeroens brieven naast me.
Was het genoeg? Hebben we elkaar echt gekend? Of blijven er altijd dingen onuitgesproken tussen mensen die van elkaar houden?
Wat denken jullie: kun je iemand ooit helemaal kennen? Of blijven er altijd kleine geheimen achter in een kopje zoute koffie?