De zomer waarin alles veranderde: Een familievakantie aan het IJsselmeer
‘Waarom moet jij altijd zo moeilijk doen, Lotte?’ De stem van mijn moeder snijdt door de stilte in de auto. Buiten raast het Friese landschap voorbij, maar binnen is het ijzig koud. Mijn vader kijkt strak voor zich uit, handen wit om het stuur. Mijn broertje Daan zit met zijn koptelefoon op, afgesloten van alles. Ik voel mijn keel dichtknijpen.
‘Ik doe niet moeilijk, mam. Ik wil gewoon niet weer in dat krappe huisje slapen waar ik vorig jaar geen oog dicht heb gedaan,’ probeer ik zachtjes. Maar mijn moeder zucht diep, haar vingers trommelen op haar knie.
‘We hebben dit al besproken. Iedereen moet een beetje inschikken. Het is vakantie, geen hotel.’
Vakantie. Het woord klinkt als een grap. Vorig jaar eindigde onze familievakantie aan het IJsselmeer in tranen en ruzie. Ik had gezworen dat ik dit jaar niet weer hetzelfde zou laten gebeuren. Maar nu, nog geen uur onderweg, voel ik de oude patronen zich alweer om me heen sluiten als een net.
We komen aan in Lemmer, waar het huisje aan het water ligt. De lucht ruikt naar riet en zomerregen. Mijn vader sjouwt zwijgend de koffers naar binnen. Mijn moeder begint meteen met schoonmaken, alsof ze het huisje wil ontsmetten van onze spanningen.
‘Lotte, help je even met uitpakken?’ vraagt ze zonder op te kijken.
Ik knik en loop naar boven. Mijn kamer is weer het kleine hokje naast de badkamer, met een bed dat kraakt bij elke beweging. Ik staar naar het raam, waar de regen zachtjes tegen tikt. Vorig jaar lag ik hier nachtenlang wakker, luisterend naar het gesnurk van Daan door de dunne muur heen, terwijl beneden mijn ouders fluisterend ruzieden over geld en werk.
Dit jaar zou anders worden, had ik mezelf beloofd. Ik zou niet meer alles slikken. Ik zou zeggen wat ik voelde.
Die avond zitten we aan tafel met pannenkoeken en stroop. Mijn vader probeert een gesprek te beginnen over de Elfstedentocht, maar niemand reageert echt. Daan zit te appen onder tafel. Mijn moeder kijkt me aan.
‘Lotte, kun je morgen op Daan passen? Papa en ik willen even samen naar Sneek.’
‘Ik had eigenlijk met Sanne afgesproken…’ begin ik voorzichtig.
‘Sanne kan toch hierheen komen? Of je spreekt een andere keer af,’ zegt mijn moeder beslist.
Ik voel boosheid opborrelen. ‘Waarom moet ík altijd inschikken? Daan kan toch ook alleen blijven?’
Mijn vader legt zijn vork neer. ‘Lotte, niet nu weer beginnen.’
‘Nee pap, ik begin niet! Jullie verwachten altijd dat ik alles maar doe omdat ik de oudste ben!’ Mijn stem trilt. Daan kijkt op van zijn telefoon.
‘Jezus Lotte, doe normaal,’ mompelt hij.
Ik sta op en loop naar buiten, de koele avondlucht in. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Aan het water ga ik zitten, kijkend naar de dobberende bootjes die zachtjes tegen elkaar tikken.
Waarom voelt het alsof ik altijd moet kiezen tussen mezelf en mijn familie? Waarom kan niemand gewoon luisteren?
De dagen erna probeer ik afstand te houden. Ik fiets alleen naar het strandje, neem een boek mee en probeer te ontspannen. Maar telkens als ik thuiskom, voel ik de spanning als een mist in het huisje hangen.
Op woensdagavond barst de bom. Mijn moeder vindt een leeg blikje bier onder mijn bed – van Sanne, die even langs was geweest.
‘Dit is niet hoe wij met elkaar omgaan!’ roept ze woedend. ‘Je weet dat we geen alcohol willen in huis zolang Daan nog zo jong is!’
‘Het was één blikje! En het was niet eens van mij!’ gil ik terug.
Mijn vader komt erbij staan, zijn gezicht rood van woede. ‘Je hebt geen respect meer voor ons! Misschien moeten we je gewoon naar huis sturen.’
De woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik ren naar buiten, tranen branden achter mijn ogen. Op de steiger laat ik mezelf zakken en kijk naar de donkere golven onder me.
Plotseling hoor ik voetstappen achter me. Het is Daan.
‘Sorry,’ mompelt hij terwijl hij naast me gaat zitten.
‘Waarvoor?’ vraag ik schor.
‘Dat ze altijd alles bij jou neerleggen. Ik snap dat het kut is.’
We zitten een tijdje zwijgend naast elkaar. Dan zegt hij zacht: ‘Misschien moet je gewoon eens echt zeggen wat je wilt. Niet alleen tegen hen, maar ook tegen jezelf.’
Die nacht slaap ik nauwelijks. De volgende ochtend besluit ik met mijn ouders te praten. Mijn handen trillen als ik de woonkamer in loop.
‘Mam, pap… Mag ik wat zeggen?’
Ze kijken op van hun koffie.
‘Ik weet dat jullie willen dat alles goed gaat deze vakantie. Maar ik voel me vaak alleen en verantwoordelijk voor alles wat misgaat. Ik wil ook gewoon mezelf kunnen zijn. Kunnen we misschien samen bedenken hoe we het fijner kunnen maken voor iedereen?’
Mijn moeder kijkt me lang aan, haar ogen glanzen vochtig.
‘Het spijt me, Lotte,’ zegt ze zacht. ‘We vergeten soms dat jij ook gewoon kind bent.’
Mijn vader knikt langzaam. ‘Misschien moeten wij ook wat meer inschikken.’
Het gesprek verandert niet alles meteen, maar er komt ruimte voor luchtigheid en begrip. We maken samen plannen voor de rest van de week: een dagje varen, barbecueën aan het water, ieder mag iets kiezen wat hij of zij graag wil doen.
Op de laatste avond zitten we samen op de steiger, voeten bungelend boven het water. De zon zakt langzaam weg achter de horizon en kleurt de lucht oranje-roze.
Daan stoot me aan en grijnst: ‘Volgend jaar weer?’
Ik glimlach voorzichtig terug. Misschien wel – als we blijven praten.
Soms vraag ik me af: hoeveel moet je loslaten om jezelf te vinden? En hoeveel kun je vasthouden zonder jezelf te verliezen? Wat denken jullie – waar ligt die grens?