Vandaag is dit niet langer jullie hotel – Een moederlijke keuze

‘Mam, je overdrijft weer. Het is maar voor een paar weken, dat weet je toch?’

De stem van mijn zoon, Daan, galmt nog na in de woonkamer. Ik sta bij het raam, mijn handen trillen. Buiten regent het zachtjes op de natte stoep van onze straat in Utrecht. Het is alsof de lucht mijn stemming weerspiegelt: zwaar, drukkend, vol van iets dat elk moment kan losbarsten.

‘Een paar weken? Daan, jullie wonen hier nu al bijna vier maanden. Jullie spullen liggen overal, ik kan nergens meer zitten zonder over een tas of een stapel kleren te struikelen.’ Mijn stem klinkt schor, bijna onherkenbaar. Ik hoor mezelf praten en vraag me af wanneer ik zo moe ben geworden.

‘We zoeken echt, mam. Maar de huizenmarkt is gewoon ruk. Je weet toch hoe het nu is?’

Zijn vriendin, Sophie, zit zwijgend op de bank. Haar ogen zijn rood van het huilen. Ze kijkt me niet aan. Ik voel een steek van schuld, maar ook iets anders – iets wat ik lang heb weggestopt: woede.

‘Ik weet het,’ zeg ik zachter. ‘Maar dit is mijn huis. Mijn thuis. En ik voel me hier niet meer thuis.’

Daan zucht diep en wrijft met zijn hand door zijn haar. ‘Dus wat wil je dan? Dat we op straat gaan slapen?’

Ik draai me om en kijk hem recht aan. ‘Nee. Maar ik wil wel dat jullie iets regelen. Desnoods tijdelijk bij vrienden of een kamer huren. Ik kan dit niet meer.’

Er valt een stilte die alles zegt wat woorden niet kunnen. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Ik voel me schuldig, egoïstisch zelfs. Maar ergens diep vanbinnen gloeit een klein vlammetje van opluchting.

Later die avond hoor ik Sophie zachtjes snikken in de logeerkamer. Daan praat op gedempte toon tegen haar. Ik vang flarden op: ‘…ze meent het echt… wat moeten we nu…’

Ik lig wakker in bed, staar naar het plafond en denk aan vroeger. Aan hoe Daan als kleine jongen altijd bij me kwam liggen als hij bang was voor onweer. Hoe hij zijn handje in de mijne legde en fluisterde: ‘Jij bent altijd hier, hè mam?’

Nu ben ik er weer voor hem, maar anders dan hij wil.

De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met een kop koffie als mijn zus Marijke belt.

‘En? Heb je het gezegd?’ vraagt ze meteen.

‘Ja,’ fluister ik.

‘En?’

‘Ze zijn boos. Verdrietig. Ik voel me verschrikkelijk.’

Marijke zucht aan de andere kant van de lijn. ‘Je hebt het juiste gedaan, Els. Je hebt recht op je eigen leven.’

Ik knik, ook al kan ze dat niet zien.

Daan en Sophie komen pas laat uit hun kamer. Ze zeggen weinig tijdens het ontbijt. Sophie pakt haar spullen zwijgend in; Daan kijkt me niet aan.

‘Wanneer gaan jullie?’ vraag ik voorzichtig.

‘Vanmiddag,’ zegt Daan kortaf.

Ik slik en knik alleen maar.

Het huis voelt leeg als ze weg zijn. Hun geur hangt nog in de gang, hun koffiekopjes staan nog op het aanrecht. Ik loop door de kamers en voel de stilte als een zware deken over me heen vallen.

’s Avonds bel ik mijn vriendin Anja.

‘En? Hoe voel je je nu?’ vraagt ze zacht.

‘Leeg,’ geef ik toe. ‘Maar ook… opgelucht? Is dat vreselijk om te zeggen?’

‘Nee,’ zegt Anja beslist. ‘Je hebt jezelf jarenlang weggecijferd voor Daan. Het is tijd dat je aan jezelf denkt.’

Ik denk terug aan de afgelopen jaren: hoe Daan na zijn studie steeds weer geld kwam lenen, hoe Sophie haar baan verloor en ze bij mij introkken ‘voor even’. Hoe ik hun was deed, hun boodschappen betaalde, hun ruzies probeerde te sussen.

Altijd was ik degene die alles oploste.

Nu heb ik gekozen voor mezelf – voor het eerst in jaren.

De dagen erna krijg ik appjes van Daan: korte berichten, koel en afstandelijk.

‘We hebben een kamer gevonden via vrienden.’
‘We halen volgende week nog wat spullen op.’
‘Het gaat wel.’

Geen ‘mam’, geen kusje-emoji’s zoals vroeger.

’s Nachts lig ik wakker en vraag me af of ik hem kwijt ben. Of hij me ooit zal vergeven.

Op zondag komt Marijke langs met appeltaart.

‘Je ziet er moe uit,’ zegt ze terwijl ze twee koppen thee inschenkt.

‘Ik slaap slecht,’ geef ik toe.

Ze legt haar hand op de mijne. ‘Kinderen moeten leren loslaten, Els. Jij ook.’

Ik knik en veeg een traan weg.

Een week later staan Daan en Sophie weer voor de deur om hun laatste spullen te halen. Ze zeggen weinig; Sophie bedankt me zachtjes voor alles. Daan kijkt me aan – zijn blik is koud, maar ergens zie ik verdriet.

‘Dag mam,’ zegt hij uiteindelijk.

‘Dag lieverd,’ fluister ik.

Als de deur dichtvalt, breek ik. Tranen stromen over mijn wangen terwijl ik op de trap ga zitten. Alles doet pijn – mijn hart, mijn hoofd, mijn hele lijf.

Maar als de stilte weer neerdaalt over het huis, voel ik ook iets anders: ruimte. Voor mezelf, voor mijn eigen gedachten, voor rust die ik zo lang heb gemist.

’s Avonds schrijf ik een brief aan Daan:
‘Lieve Daan,
Het spijt me dat het zo moest gaan. Ik hou van je – altijd. Maar soms moet een moeder ook voor zichzelf kiezen. Ik hoop dat je dat ooit begrijpt.’
Ik stop de brief niet op de post; misschien later.

De dagen worden weken en langzaam went het nieuwe ritme. Ik ga vaker wandelen in het park, spreek af met vriendinnen, begin eindelijk weer te schilderen – iets wat ik al jaren niet meer deed.

Soms mis ik Daan verschrikkelijk; soms ben ik boos op mezelf dat ik hem niet langer kon verdragen onder mijn dak.

Maar steeds vaker voel ik trots: omdat ik eindelijk heb durven kiezen voor mezelf.

Hebben andere moeders zich ooit zo gevoeld? Is het egoïstisch om jezelf op de eerste plaats te zetten? Of is dit juist wat echte liefde betekent?