Mijn Moeder Kiest Voor Haar Zus: Tussen Loyaliteit en Onzichtbaarheid
‘Waarom zie je mij niet, mam?’ De woorden branden op mijn tong, maar ik slik ze in. Mijn moeder zit tegenover me aan de keukentafel, haar handen om een kop thee geklemd. Buiten tikt de regen tegen het raam van het oude huis van mijn schoonouders, waar ik nu alweer bijna twee jaar met Mark en onze dochtertje Sophie woon.
‘Het is gewoon eerlijker zo, Lieke,’ zegt ze zacht. ‘Victoria heeft het zwaarder dan wij. Ze is ouder, haar gezondheid is broos, en met die twee kleinkinderen in huis…’
Ik knik, maar vanbinnen schreeuw ik. ‘En wij dan?’, wil ik roepen. Mark werkt overuren in de haven van Rotterdam, ik geef les op een basisschool in Schiedam en elke cent die we sparen gaat naar onze droom: een eigen huis. Maar de huizenprijzen zijn krankzinnig. Elke maand schuiven we aan bij het avondeten van mijn schoonouders, waar de spanning soms te snijden is. Mijn schoonmoeder kijkt me vaak aan alsof ik een indringer ben in haar huis.
‘Mam, ik snap het… Maar wij zitten ook krap. Sophie slaapt nog steeds bij ons op de kamer. En Daan…’
Mijn moeder zucht. ‘Daan is jong, hij redt zich wel. Hij heeft zijn studie nog.’
Daan, mijn jongere broer, is altijd het zorgeloze kind geweest. Maar sinds papa drie jaar geleden overleed, is hij veranderd. Hij drinkt te veel, haalt zijn tentamens niet en belt me soms midden in de nacht omdat hij zich verloren voelt. Maar mam lijkt het niet te zien, of wil het niet zien.
‘Mam,’ probeer ik opnieuw, ‘het gaat niet alleen om geld of ruimte. Het gaat om… om gezien worden.’
Ze kijkt me aan met die vermoeide blik die ik zo goed ken. ‘Lieke, ik doe wat ik kan. Victoria heeft niemand anders.’
‘Ze heeft haar zoon, haar schoondochter…’
‘Die werken allebei in ploegendienst. Ze zijn nauwelijks thuis.’
Ik bijt op mijn lip. ‘En wij dan? Wij zijn toch ook jouw kinderen?’
Ze zwijgt. Ik weet dat ik haar pijn doe, maar ik kan niet meer zwijgen.
Die avond lig ik wakker naast Mark, luisterend naar zijn rustige ademhaling en het zachte gesnurk van Sophie in haar ledikantje naast ons bed. Mijn gedachten razen. Waarom voel ik me altijd tweede keus? Waarom is Victoria’s nood altijd groter dan de onze?
De volgende ochtend belt Daan me. Zijn stem klinkt schor.
‘Lieke? Heb je even?’
‘Altijd,’ zeg ik meteen.
‘Ik weet niet meer wat ik moet doen. Ik heb weer een tentamen verknald. Mam zegt dat het wel goedkomt, maar…’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Kom vanavond langs. We eten bij Mark’s ouders, maar daarna kunnen we even wandelen.’
Als Daan die avond tegenover me zit in het parkje achter het huis, zie ik hoe mager hij is geworden.
‘Mam snapt het niet,’ zegt hij zacht. ‘Ze denkt dat als ze Victoria helpt, alles goedkomt. Maar ik voel me zo… alleen.’
Ik pak zijn hand vast. ‘Je bent niet alleen.’
‘Jij ook niet,’ zegt hij dan plotseling fel. ‘Jij doet alles voor iedereen, maar wie zorgt er voor jou?’
Zijn woorden raken me dieper dan ik wil toegeven.
De weken verstrijken. Mijn moeder verhuist samen met Victoria naar het geërfde appartement in Den Haag – een knus jaren ’30 huisje met glas-in-loodramen en een kleine tuin vol rozenstruiken. Ik help met dozen sjouwen terwijl Victoria klaagt over haar rug en mijn moeder haar thee inschenkt.
‘Jullie hebben het goed samen,’ zeg ik voorzichtig tegen mam als we even alleen zijn.
Ze glimlacht flauwtjes. ‘Het is fijn om weer samen te zijn met mijn zus.’
‘En Daan? En ik?’
Ze kijkt weg.
Op een dag barst de bom bij het avondeten bij mijn schoonouders. Mark’s moeder gooit haar servet op tafel.
‘Wanneer gaan jullie eindelijk iets voor jezelf zoeken? Dit kan zo niet langer!’
Mark balt zijn vuisten onder tafel. Ik voel hoe Sophie tegen me aan kruipt.
‘We doen ons best,’ zeg ik zacht.
‘Jullie best? Jullie zijn volwassen mensen! Mijn huis is geen opvanghuis!’
Mark staat op en loopt zonder iets te zeggen naar buiten.
Die nacht huil ik in stilte terwijl Mark naast me ligt te woelen.
De volgende dag bel ik mijn moeder.
‘Mam, we kunnen hier niet blijven. We moeten iets anders vinden.’
Ze zucht diep. ‘Lieke… Ik heb geen plek voor jullie nu.’
‘Dat weet ik,’ zeg ik bitter. ‘Je hebt gekozen.’
Er valt een lange stilte aan de andere kant van de lijn.
‘Ik heb altijd gedaan wat ik dacht dat goed was,’ zegt ze uiteindelijk zacht.
‘Voor wie?’ vraag ik.
Ze huilt nu ook.
De maanden daarna leven we op automatische piloot. Mark werkt nog meer overuren, Sophie wordt stiller en Daan zakt verder weg in zijn depressie. Ik voel me verscheurd tussen iedereen: mijn gezin, mijn broer, mijn moeder die steeds meer opgaat in haar rol als mantelzorger voor Victoria.
Op een dag krijg ik een telefoontje van Victoria’s zoon, Bas.
‘Lieke? Mam is gevallen. Je moeder is overstuur.’
Ik race naar Den Haag en vind mijn moeder huilend op de bank, Victoria kreunend op bed met een gebroken heup.
‘Waarom moet dit allemaal zo?’ snikt mam.
Ik hou haar vast en voel eindelijk haar kwetsbaarheid.
‘Mam… je hoeft niet alles alleen te dragen.’
Ze kijkt me aan met rode ogen. ‘Ik weet niet hoe dat moet.’
Langzaam groeit er iets nieuws tussen ons: begrip misschien, of gewoon het besef dat niemand perfect is – ook moeders niet.
Daan vindt na veel therapie en steun van mij en Mark eindelijk weer wat houvast; hij haalt zijn propedeuse en vindt een kamer in Delft. Mark en ik krijgen via via een sociale huurwoning aangeboden – klein, maar van onszelf.
Op een zonnige lentedag zitten we met z’n allen in onze nieuwe tuin: Sophie speelt met Daan’s nieuwe vriendin, Mark grilt hamburgers en zelfs mam lacht voorzichtig terwijl ze Victoria’s rollator vasthoudt.
Soms kijk ik naar haar en vraag ik me af: had ze anders kunnen kiezen? Had ík anders moeten reageren? Of is familie gewoon altijd ingewikkeld?
Wat denken jullie: kun je ooit echt iedereen gelukkig maken in een gezin? Of moet je soms kiezen – en wie bepaalt dan wie er het meeste recht heeft op geluk?