Mama heeft een nieuw leven en ik sta er alleen voor: Een verhaal over onverwachte eenzaamheid en het zoeken naar begrip

‘Dus je komt niet oppassen, mam?’ Mijn stem trilt, terwijl ik probeer mijn tranen in te slikken. Ik sta in de keuken, de geur van aangebrande pannenkoeken hangt nog in de lucht. Mijn dochtertje Noor huilt in de woonkamer omdat haar favoriete knuffel zoek is. Mijn zoon Daan schreeuwt dat hij zijn huiswerk niet snapt. En mijn moeder, die altijd degene was die alles kon oplossen, zegt aan de andere kant van de lijn: ‘Nee lieverd, ik heb vanavond een etentje met Hans. Het is belangrijk voor me.’

Ik laat de telefoon zakken en voel hoe de muren op me afkomen. Vroeger was het anders. Vroeger was mijn moeder er altijd. Ze bakte appeltaart als ik verdrietig was, ze kwam langs als ik ziek was, ze nam Noor en Daan mee naar de speeltuin zodat ik even kon slapen. Maar sinds papa drie jaar geleden overleed, is alles veranderd. Mijn moeder, Els, heeft zichzelf opnieuw uitgevonden. Ze is gaan daten, heeft zich aangesloten bij een wandelclub, is begonnen met schilderen en lijkt nu meer tijd te hebben voor haar nieuwe vrienden dan voor mij.

‘Mam, je weet dat ik morgen die belangrijke presentatie heb op werk. Ik kan echt niet zonder oppas,’ probeer ik nog zachtjes. Maar haar stem klinkt vastberaden: ‘Marloes, je moet leren om niet altijd op mij te rekenen. Je bent sterk genoeg.’

Sterk genoeg? Ik voel me allesbehalve sterk. Sinds Bas en ik uit elkaar zijn, ben ik moeder én vader tegelijk. De nachten zijn lang, de dagen nog langer. Soms lijkt het alsof iedereen om me heen verdergaat met hun leven, behalve ik. Mijn moeder straalt als ze over Hans praat – haar nieuwe vriend die ze via een datingsite heeft ontmoet. ‘Hij begrijpt me zo goed,’ zegt ze dan met glinsterende ogen. Maar wie begrijpt mij?

Die avond zit ik op de bank met een kop lauwe thee. Noor ligt eindelijk te slapen, Daan kijkt stiekem YouTube-filmpjes onder zijn dekbed. Mijn telefoon trilt: een foto van mijn moeder en Hans op het strand van Scheveningen. Ze lachen, haar wangen rood van de wind en geluk. Ik voel een steek van jaloezie – niet om Hans, maar om haar vrijheid.

De volgende ochtend breng ik Noor naar het kinderdagverblijf en Daan naar school. Op het schoolplein zie ik andere moeders kletsen over hun weekendplannen, hun moeders die komen helpen met oppassen of koken. ‘Mijn moeder komt morgen logeren,’ hoor ik iemand zeggen. Ik draai me om en slik mijn tranen weg.

Op mijn werk probeer ik me te concentreren op de presentatie, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar thuis. Wat als Noor ziek wordt? Wat als Daan ruzie krijgt op school? Wie vangt ze op als ik er niet ben? Mijn collega Sanne merkt mijn onrust op. ‘Gaat het wel?’ vraagt ze voorzichtig.

‘Het is gewoon… alles tegelijk,’ mompel ik. Sanne knikt begrijpend. ‘Mijn moeder woont in Groningen, dus ik weet hoe het voelt om er alleen voor te staan.’

Maar dat is het niet helemaal. Mijn moeder woont niet ver weg – ze woont op twintig minuten fietsen – maar ze kiest ervoor om er niet te zijn.

’s Avonds bel ik haar opnieuw. ‘Mam, kunnen we praten? Gewoon even samen koffie drinken?’

Ze zucht hoorbaar aan de andere kant van de lijn. ‘Marloes, ik heb het druk deze week. Misschien volgende week?’

‘Je hebt altijd tijd voor Hans en je wandelclub,’ flap ik eruit voordat ik mezelf kan tegenhouden.

Er valt een pijnlijke stilte.

‘Dat is niet eerlijk,’ zegt ze uiteindelijk zachtjes. ‘Ik heb dertig jaar lang alles voor jou gedaan. Nu wil ik ook aan mezelf denken.’

‘En wat moet ik dan?’ Mijn stem breekt.

‘Je moet leren loslaten, Marloes.’

Ik hang op en voel me schuldig én boos tegelijk. Heeft ze gelijk? Ben ik egoïstisch omdat ik haar nodig heb? Of is zij egoïstisch omdat ze mij laat vallen?

De dagen gaan voorbij in een waas van werk, kinderen en slapeloze nachten. Op een avond komt Daan huilend thuis: ‘Oma was vandaag op school met Hans! Ze kwam koekjes brengen bij Tim uit mijn klas!’

Mijn hart slaat over. Waarom heeft ze tijd voor anderen, maar niet voor ons?

Ik besluit haar onverwachts op te zoeken. Met Noor aan mijn hand en Daan op zijn fietsje sta ik voor haar deur in een rustige straat in Utrecht-Oost. Door het raam zie ik haar lachen met Hans en twee onbekende mensen.

Ze schrikt als ze ons ziet staan.

‘Marloes! Wat doe je hier?’

‘We wilden gewoon even langs komen,’ zeg ik schor.

Ze kijkt ongemakkelijk naar Hans en haar vrienden. ‘Het komt nu niet zo goed uit…’

Daan begint te huilen: ‘Waarom wil je nooit meer bij ons zijn?’

Noor klampt zich aan mijn been vast.

Ik voel hoe alle emoties zich opstapelen – verdriet, woede, teleurstelling.

‘Mam, waarom kies je altijd voor anderen?’ vraag ik zachtjes.

Ze kijkt me aan met vochtige ogen. ‘Omdat ik bang ben dat als ik weer alles voor jullie ga doen, ik mezelf verlies.’

We staan daar – drie generaties vrouwen – elk met onze eigen pijn.

Die nacht kan ik niet slapen. Ik denk aan vroeger: hoe mijn moeder me troostte na een gebroken hart, hoe we samen pannenkoeken bakten op regenachtige zondagen, hoe ze altijd zei dat familie het allerbelangrijkste was.

Misschien is dit wat volwassen worden betekent: accepteren dat je ouders ook mensen zijn met hun eigen verlangens en angsten.

Een week later krijg ik een kaartje in de bus: ‘Lieve Marloes, laten we samen koffie drinken. Ik mis je ook.’

We spreken af in een klein café aan de Oudegracht. Ze ziet er moe uit, maar haar ogen stralen warmte uit als ze me aankijkt.

‘Het spijt me dat het zo gelopen is,’ zegt ze zachtjes.

‘Ik snap het gewoon niet altijd,’ geef ik toe.

Ze pakt mijn hand vast. ‘Ik ben trots op je, Marloes. Je doet het geweldig – ook zonder mij.’

We praten urenlang over vroeger en nu, over verlies en verlangen, over hoe moeilijk het is om elkaar los te laten zonder elkaar kwijt te raken.

Als ik naar huis fiets door de schemering van Utrecht voel ik me lichter dan in maanden.

Misschien is dit wat liefde is: elkaar ruimte geven om te groeien, zelfs als dat pijn doet.

Soms vraag ik me af: Hoeveel kun je loslaten voordat je elkaar verliest? En hoeveel moet je vasthouden om jezelf niet kwijt te raken?