Jarenlang noemden we ze vrienden, tot ze ons verraden: Een verhaal uit de Nederlandse wijk
‘Hoe kun je dat nou doen, Marieke?’ Mijn stem trilt terwijl ik haar aankijk, mijn handen verkrampt om het koffiekopje. De geur van versgemalen bonen hangt nog in de lucht, maar de warmte is uit de kamer verdwenen. Marieke ontwijkt mijn blik en friemelt aan haar mouw. ‘Het was niet persoonlijk, Iris. Je weet toch hoe het gaat met de VvE…’
Ik slik. Niet persoonlijk? We wonen al twaalf jaar naast elkaar in deze flat in Utrecht-Overvecht. Onze kinderen zijn samen opgegroeid, we hebben samen gehuild om verloren banen en gelachen om de eerste stapjes van onze dochters. En nu, nu ik op het dieptepunt van mijn leven zit, stemt zij vóór mijn uitzetting omdat ik drie maanden huurachterstand heb.
‘Dus je kiest voor die regeltjes, niet voor mij?’ Mijn stem breekt. Ik hoor in de gang het zachte getik van de regen tegen het raam, alsof de stad zelf meedoet met mijn verdriet.
Marieke zucht diep. ‘Iris, ik…’
‘Laat maar,’ snijd ik haar af. Ik voel me leeg, alsof iemand een gat in mijn borst heeft geslagen. Ik sta op, mijn benen zwaar als lood. ‘Je hoeft niks meer te zeggen.’
De deur valt achter me dicht met een klap die door het trappenhuis echoot. Op de galerij zie ik buurman Henk staan, zijn hondje aan de lijn. Hij kijkt snel weg als onze blikken kruisen. Zelfs Henk, die altijd een praatje maakte over voetbal en zijn rozenstruikjes, heeft zich tegen me gekeerd sinds het VvE-vergaderingetje vorige week.
Thuis wacht mijn dochtertje Noor op me. Ze zit op de bank met haar knuffelkonijn en kijkt me aan met grote ogen. ‘Mama, waarom huil je?’
Ik veeg snel mijn wangen droog en probeer te glimlachen. ‘Niks lieverd, gewoon een beetje moe.’ Maar Noor is niet gek. Ze kruipt tegen me aan en slaat haar armpjes om mijn middel.
De afgelopen maanden zijn een nachtmerrie geweest. Eerst verloor ik mijn baan bij het callcenter – reorganisatie, zeiden ze – en toen ging het snel bergafwaarts. De rekeningen stapelden zich op, de stress vrat aan me. Ik probeerde alles: solliciteren, bijstand aanvragen, zelfs schoonmaken bij mensen in de buurt. Maar niemand wilde een alleenstaande moeder met een kind van zes.
En nu dit. De VvE heeft besloten dat ik moet vertrekken als ik niet binnen twee weken alles betaal. Marieke was altijd mijn steunpilaar, degene die me appte als ik weer eens te laat was met ophalen van Noor of als ik een pan soep nodig had omdat ik geen geld had voor boodschappen.
‘Ze moesten wel,’ zei Henk na afloop van de vergadering, zijn ogen ongemakkelijk op zijn schoenen gericht. ‘Het is voor het gebouw, Iris. Je snapt dat toch?’
Maar ik snap er niks van. Hoe kun je iemand zo laten vallen? Waren al die avonden samen dan niks waard? De keren dat ik Marieke’s zoon Jasper hielp met zijn huiswerk omdat zij moest overwerken? De keren dat zij Noor meenam naar de speeltuin zodat ik even kon slapen?
’s Nachts lig ik wakker en staar naar het plafond. Noor slaapt naast me; haar ademhaling is het enige wat me nog kalmeert. In gedachten ga ik terug naar die eerste jaren hier. Hoe we samen barbecueden op het balkon, hoe we elkaar hielpen met verhuizen, hoe we samen kerst vierden omdat we allebei geen familie in de buurt hadden.
De volgende ochtend besluit ik naar de sociale dienst te gaan. Ik trek Noor haar regenjas aan en we fietsen door de miezerige regen naar het stadskantoor. Binnen is het druk; mensen zitten zwijgend naast elkaar te wachten tot hun nummer oplicht.
‘Mevrouw Van Dijk?’ klinkt het eindelijk.
Achter het bureau zit een jonge vrouw met een vriendelijke glimlach. ‘Wat kan ik voor u doen?’
Ik vertel mijn verhaal: baan kwijt, huurachterstand, dreigende uitzetting. Ze knikt begrijpend en tikt iets in op haar computer.
‘We kunnen u misschien tijdelijk helpen met een voorschot,’ zegt ze uiteindelijk voorzichtig. ‘Maar u moet wel zelf blijven zoeken naar werk.’
Ik knik dankbaar, maar weet dat dit slechts uitstel van executie is.
Thuis vind ik een brief op de mat: officiële aankondiging van uitzetting over twee weken als ik niet betaal. Mijn handen trillen als ik hem openvouw.
’s Avonds hoor ik stemmen op de galerij. Marieke en Henk praten zachtjes; hun woorden waaien door het open raam naar binnen.
‘Ze doet net alsof wij haar dit aandoen,’ zegt Marieke schamper.
‘Ze had gewoon eerder hulp moeten vragen,’ antwoordt Henk.
Mijn hart bonkt in mijn keel. Was dit hoe ze echt over me dachten? Was ik altijd al een last geweest?
De dagen kruipen voorbij. Ik probeer sterk te blijven voor Noor, maar elke keer als ik Marieke zie – haar blik ontwijkend, haar schouders gespannen – voel ik een steek van verdriet én woede.
Op een avond belt mijn moeder uit Groningen. ‘Kom anders een tijdje hierheen,’ zegt ze bezorgd. ‘Tot je weer op de been bent.’
Maar Groningen voelt als een andere wereld; Noor’s school, haar vriendinnetjes, alles is hier.
De dag van de uitzetting komt sneller dan verwacht. Twee mannen in blauwe jassen staan voor de deur; hun gezichten onbewogen terwijl ze uitleggen dat ik moet vertrekken.
Marieke staat in de deuropening van haar flat en kijkt toe terwijl ik dozen vul met onze spullen. Noor huilt zachtjes; haar knuffelkonijn stevig tegen zich aangedrukt.
Als we de galerij aflopen, voel ik alle ogen branden in mijn rug – buren die ooit vrienden waren, nu vreemden geworden door regels en angst.
Buiten regent het nog steeds. Ik til Noor op en fluister: ‘We redden het wel, schatje.’ Maar diep vanbinnen weet ik niet of dat waar is.
’s Avonds zitten we in het kleine logeerkamertje bij mijn moeder in Groningen. Noor slaapt eindelijk; uitgeput van alles wat er gebeurd is.
Ik staar uit het raam naar de donkere straat en vraag me af: wanneer zijn we elkaar kwijtgeraakt? Wanneer werden regels belangrijker dan vriendschap?
Hebben jullie ooit zoiets meegemaakt? Wat zou jij doen als je moest kiezen tussen regels en je hart?