‘Mam, je bent de vlek vergeten!’ – Mijn leven als schoonmoeder in Nederland. Is familie echt alles waard?
‘Mam, je bent de vlek vergeten!’
De stem van mijn schoondochter Marloes snijdt door de stilte van de keuken. Ik sta met trillende handen boven de gootsteen, een theedoek in mijn hand, starend naar de koffievlek op het witte aanrecht. Mijn zoon Bas zit aan tafel, verdiept in zijn telefoon, alsof hij niet hoort hoe zijn vrouw tegen mij praat. Alsof ik lucht ben.
‘Ik maak het zo wel schoon,’ mompel ik, maar Marloes zucht overdreven hard. ‘Laat maar, ik doe het zelf wel. Je ziet het toch niet meer zo goed, hè?’ Haar stem is zoetzuur, met dat venijnige randje dat ik inmiddels uit duizenden herken.
Ik slik. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Sinds ik bij Bas en Marloes woon, voel ik me steeds kleiner worden. Na het overlijden van mijn man Jan, nu twee jaar geleden, was het huis in Soest te groot en te stil. Bas stelde voor dat ik bij hen kwam wonen – ‘Je hoort bij ons, mam, we zorgen voor elkaar’ – maar nu vraag ik me af of dat een vergissing was.
Elke dag lijkt een test. Ik probeer niet in de weg te lopen, help met koken en schoonmaken, pas op de kleinkinderen als ze naar hun hockeytraining moeten. Maar niets is ooit goed genoeg. Marloes vindt altijd iets om op te merken: een vergeten vlek, een verkeerd gevouwen handdoek, te veel zout in de soep.
‘Mam, kun je even oppassen? We moeten naar een ouderavond,’ vraagt Bas die avond terwijl hij zijn jas aantrekt. Ik knik en glimlach naar mijn kleindochter Sophie, die met haar poppenhuis speelt. ‘Natuurlijk, lieverd.’
Als ze weg zijn, plof ik uitgeput op de bank. Sophie kijkt op. ‘Oma, waarom ben je verdrietig?’ vraagt ze met haar grote blauwe ogen. Ik glimlach flauwtjes. ‘Oma is gewoon een beetje moe.’
Maar moe is niet het juiste woord. Ik voel me leeg. Onzichtbaar. Alsof ik langzaam verdwijn in dit huis waar ik ooit welkom was.
Later die avond hoor ik Bas en Marloes fluisteren in de keuken.
‘Ze moet echt leren haar plek te kennen,’ zegt Marloes scherp.
‘Ze bedoelt het goed,’ antwoordt Bas zachtjes.
‘Ja, maar het is hier geen bejaardentehuis.’
Mijn hart breekt een beetje verder. Ik weet dat ik niet perfect ben – wie is dat wel? – maar ik heb altijd alles voor mijn gezin gedaan. Toen Bas klein was, werkte Jan nachtdiensten en stond ik er alleen voor. Ik heb gespaard zodat hij kon studeren, zijn eerste fiets gekocht van geld dat ik verdiende met schoonmaken bij de buren.
Nu lijkt het alsof al die offers niets waard zijn.
De volgende ochtend schuif ik aan bij het ontbijt. Marloes schuift haar bord weg.
‘De eieren zijn koud,’ zegt ze zonder op te kijken.
‘Sorry,’ fluister ik.
Bas kijkt me even aan, maar zegt niets.
Na het ontbijt pak ik mijn jas en loop naar buiten. De lucht is grijs en zwaar boven Amersfoort. Ik loop langs het kanaal en denk aan Jan. Hoe hij altijd zei: ‘Ria, jij bent de spil van ons gezin.’ Waar is die spil nu? Ben ik alleen nog maar een last?
Op woensdag komt mijn zus Anja langs voor koffie. Ze kijkt me onderzoekend aan.
‘Je ziet er moe uit, Ria.’
Ik haal mijn schouders op. ‘Het valt wel mee.’
Maar Anja laat zich niet afschepen.
‘Je moet voor jezelf opkomen. Je bent geen huishoudster.’
Ik knik, maar diep vanbinnen weet ik dat ik dat niet durf. Wat als Bas boos wordt? Wat als ze willen dat ik wegga?
’s Avonds hoor ik Marloes bellen met haar moeder.
‘Ze snapt het gewoon niet… Ze bemoeit zich overal mee…’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. Ik wil alleen maar helpen. Waarom voelt alles als een aanval?
De dagen rijgen zich aaneen in hetzelfde patroon: koken, schoonmaken, oppassen, zwijgen. Soms droom ik van mijn oude huis in Soest – de geur van jasmijn in de tuin, Jan die fluitend de krant leest aan tafel.
Op een zondagmiddag barst de bom.
Sophie heeft limonade gemorst op het tapijt. Marloes stormt binnen.
‘Ria! Waarom let je niet op? Dit tapijt was duur!’
Ik voel hoe mijn handen trillen.
‘Het spijt me…’ probeer ik.
Maar Marloes draait zich om naar Bas.
‘Zie je nou? Dit werkt zo niet!’
Bas kijkt ongemakkelijk naar mij.
‘Mam… misschien kun je wat vaker naar Anja gaan? Of… misschien is het tijd om weer zelfstandig te gaan wonen?’
Het voelt alsof de grond onder mijn voeten wegzakt.
‘Jullie willen dat ik wegga?’ fluister ik.
Bas zucht diep.
‘Nee mam… Maar dit is ook niet goed voor jou.’
Die nacht lig ik wakker in bed. De stilte is oorverdovend. Ik denk aan alles wat ik heb opgegeven: mijn huis, mijn vrijheid, mijn trots. Alles voor mijn zoon – voor zijn gezin.
De volgende ochtend pak ik mijn koffers. Sophie komt binnen en slaat haar armpjes om me heen.
‘Oma, ga je weg?’
Ik kniel neer en kus haar op haar hoofdje.
‘Oma moet even voor zichzelf zorgen, lieverd.’
Anja helpt me verhuizen naar een klein appartementje aan de rand van de stad. Het is stil en kaal, maar het is van mij. Voor het eerst in jaren adem ik diep in zonder bang te zijn iets verkeerd te doen.
Soms belt Bas. Soms komt Sophie logeren en maken we samen pannenkoeken zoals vroeger. Marloes hoor ik zelden meer.
Ik mis mijn oude leven – Jan, het huis in Soest, zelfs de chaos van een druk gezin – maar langzaam vind ik mezelf terug.
’s Avonds zit ik bij het raam met een kop thee en kijk naar de lantaarns die weerspiegelen in het natte asfalt.
Was het allemaal voor niets? Of is er nog hoop dat familie ooit weer betekent wat het vroeger betekende?
Wat denken jullie: moet je jezelf blijven opofferen voor familie die je niet waardeert? Of mag je eindelijk kiezen voor jezelf?