Wat zullen de buren wel niet denken: Een verhaal over liefde, vooroordelen en een muur

‘Denk je echt dat je met hem gelukkig wordt, Eva?’ De stem van mijn moeder trilde door de keuken, terwijl ze met trillende handen haar kopje thee vasthield. Ik keek naar het stoompluimpje dat uit haar kopje omhoog kringelde en voelde mijn hart bonzen. Bas stond buiten, zijn fiets tegen onze nieuwe schutting gezet, onwetend van het gesprek dat zich binnen afspeelde.

‘Mam, ik hou van hem. Waarom is dat niet genoeg?’ Mijn stem klonk zachter dan ik wilde. Ik was altijd al de rustige dochter geweest, degene die zich aanpaste, die nooit te veel opviel in onze straat in Amersfoort. Maar sinds Bas in mijn leven was gekomen, leek alles anders. De buren groetten me niet meer zoals vroeger. Mevrouw Van Dijk, die altijd een praatje maakte over haar rozenstruiken, keek nu weg als ik langs liep. En mijn moeder… mijn moeder was veranderd in een vrouw die ik nauwelijks herkende.

‘Het gaat niet om genoeg zijn, Eva. Het gaat om passen. Jij weet hoe mensen hier zijn. Je vader…’ Ze slikte haar woorden in, maar ik wist wat ze bedoelde. Mijn vader had nooit veel gezegd over Bas, maar zijn stilzwijgen was oorverdovend.

Buiten hoorde ik Bas lachen met onze buurjongen Tim. Even voelde ik een steek van hoop – misschien viel het allemaal wel mee. Misschien zouden de mensen wennen aan het idee dat ik met Bas was, ondanks zijn verleden, ondanks zijn familie die uit een heel andere hoek van Nederland kwam dan wij.

Maar toen ik die avond samen met Bas op de bank zat, hoorde ik het weer: gefluister in de tuin ernaast. ‘Ze denkt zeker dat ze beter is dan wij, met zo’n jongen uit Rotterdam.’

Bas merkte het ook. ‘Wil je hier echt blijven wonen?’ vroeg hij zachtjes terwijl hij mijn hand pakte. Zijn ogen waren donker van vermoeidheid. ‘We kunnen ook ergens anders opnieuw beginnen.’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Dit is mijn thuis. Ik wil niet vluchten.’

De weken daarna werd het alleen maar erger. Mijn moeder kwam steeds minder vaak langs. Mijn vader zei niets meer tijdens het eten als Bas erbij was. Op een dag vond ik een anonieme brief in onze brievenbus: ‘Denk aan je familie. Je hoort hier niet meer bij als je zo doorgaat.’

Ik voelde me verscheurd tussen twee werelden die niet met elkaar wilden praten. Bas probeerde zich aan te passen – hij hielp bij buurtactiviteiten, bakte appeltaart voor de buren, maar niets leek genoeg.

Op een zondagmiddag barstte alles los tijdens het jaarlijkse straatfeest. Mijn moeder stond aan de rand van het plein, haar armen over elkaar geslagen. Mevrouw Van Dijk fluisterde iets tegen haar vriendin en keek daarbij nadrukkelijk naar mij en Bas.

‘Waarom doen jullie zo?’ riep ik uit, harder dan ik bedoelde. Iedereen keek op.

‘Omdat jij niet luistert naar wat goed voor je is,’ zei mijn moeder scherp.

‘Wat goed voor mij is? Of wat goed is voor jullie beeld naar buiten toe?’ Mijn stem brak.

Bas legde zijn hand op mijn schouder, maar ik voelde me alleen.

Die avond zaten we samen op ons kleine balkonnetje. De lucht was zwaar van onweer dat nog moest losbarsten.

‘Misschien moet ik gewoon weggaan,’ zei Bas zachtjes. ‘Dan heb jij tenminste rust.’

‘Nee,’ fluisterde ik. ‘Als jij weggaat, verlies ik alles wat me gelukkig maakt.’

We zwegen lang. In de verte klonk het gerommel van donder.

De volgende dag stond mijn vader ineens voor de deur. Hij keek me lang aan voordat hij sprak.

‘Je moeder is bang dat ze je kwijtraakt,’ zei hij uiteindelijk. ‘En ik… Ik weet niet hoe ik hiermee om moet gaan.’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik ben nog steeds jullie dochter.’

Hij knikte langzaam. ‘Maar je bent veranderd.’

‘Misschien ben ik eindelijk mezelf.’

Het gesprek bleef hangen tussen ons, als een onuitgesproken belofte of dreiging.

Dagen werden weken. De sfeer in de straat bleef gespannen. Op een avond hoorde ik Bas huilen in de badkamer – iets wat hij nooit deed waar ik bij was.

‘Ik wil niet dat jij moet kiezen,’ zei hij later die nacht terwijl we samen in bed lagen.

‘Maar dat moet ik wel,’ antwoordde ik zachtjes.

De volgende ochtend besloot ik naar mijn moeder te gaan. Ze zat aan tafel met een fotoalbum voor zich.

‘Weet je nog hoe gelukkig je was toen je klein was?’ vroeg ze zonder op te kijken.

‘Ik ben nu ook gelukkig, mam. Maar op een andere manier.’

Ze sloeg het album dicht en keek me eindelijk aan. ‘Ik ben bang dat je jezelf kwijtraakt.’

‘Nee mam,’ zei ik vastberaden. ‘Ik heb mezelf juist gevonden.’

Er viel een stilte die alles zei wat we niet konden uitspreken.

Die avond liep ik met Bas door de lege straten van Amersfoort. De lantaarns wierpen lange schaduwen over het natte asfalt.

‘Wat nu?’ vroeg hij zachtjes.

Ik keek hem aan en wist dat er geen makkelijke antwoorden waren.

‘We bouwen samen verder,’ zei ik uiteindelijk. ‘Ook als anderen muren om ons heen willen zetten.’

En terwijl we hand in hand naar huis liepen, vroeg ik me af: Hoeveel moed kost het om jezelf te blijven als iedereen om je heen iets anders van je verwacht? Zou jij kiezen voor liefde of voor de goedkeuring van je omgeving?