Wanneer alles instort: Een Nederlandse dochter vecht om gezien te worden
‘Lotte, je moet niet zo sentimenteel doen. Het leven is geen sprookje.’ De stem van mijn moeder galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen de deur van mijn kleine appartement in Utrecht achter me dichttrek. Buiten regent het, zoals altijd als ik me ellendig voel. Ik kijk naar mijn telefoon. Geen berichtje van haar, natuurlijk niet. Waarom zou ze ook? Ze heeft me geleerd dat zwakte iets is om je voor te schamen.
‘Mam, kun je alsjeblieft gewoon even luisteren?’ had ik een week geleden nog gesmeekt, mijn stem rauw van de frustratie. Ze keek niet op van haar krant. ‘Lotte, je weet toch wat ik altijd zeg: je moet het zelf doen. Niemand gaat het voor je oplossen.’
Ik ben 23 nu. Mijn studie psychologie sleept zich voort, net als mijn leven. Mijn vrienden zeggen dat ik sterk ben, zelfstandig. Maar ze weten niet hoe leeg het voelt als je moeder nooit vraagt hoe het écht met je gaat. Ze weten niet hoe het voelt om altijd te moeten bewijzen dat je goed genoeg bent.
Mijn vader is al jaren uit beeld. Hij vertrok toen ik acht was, na een ruzie die zo hard door het huis echode dat zelfs de buren erover fluisterden. ‘Je moeder is sterk,’ zeiden ze dan tegen mij op het schoolplein, ‘jij lijkt op haar.’ Maar ik voelde me allesbehalve sterk. Ik voelde me klein, onzichtbaar.
‘Waarom ben je nooit trots op mij?’ vroeg ik haar eens, vlak na mijn eindexamen. Ze keek me aan met die kille blik die ik zo goed ken. ‘Trots? Je hebt gewoon gedaan wat van je verwacht werd.’
Mijn beste vriendin, Sanne, begrijpt het een beetje. Haar ouders zijn warm, misschien zelfs té bemoeizuchtig, maar ze weet hoe het voelt om te verlangen naar een knuffel die nooit komt. ‘Misschien moet je gewoon afstand nemen,’ zegt ze vaak. Maar hoe neem je afstand van iemand die er nooit echt was?
Afgelopen maand kreeg ik een paniekaanval in de trein naar Amsterdam. Mijn adem stokte, mijn handen trilden en ik kon alleen maar denken: als ik nu instort, wie komt mij dan helpen? Ik belde mijn moeder. Ze nam niet op. Later stuurde ze een appje: ‘Druk op werk. Gaat het nu weer?’
Ik wilde schreeuwen: Nee, het gaat niet! Maar ik typte alleen: ‘Ja hoor, maak je geen zorgen.’
De dagen daarna voelde ik me leeggezogen. Op de universiteit keek ik naar de andere studenten en vroeg me af of zij zich ook zo verloren voelden. Ik zag stelletjes hand in hand lopen langs de grachten, moeders die hun kinderen optilden bij het oversteken. Waarom voelde ik me altijd buitenstaander in mijn eigen leven?
Op een avond zat ik met Sanne op mijn balkon, een fles goedkope wijn tussen ons in.
‘Weet je nog die keer dat we met jouw moeder naar de Efteling gingen?’ vroeg ze plotseling.
Ik knikte. ‘Ze zat de hele tijd op haar telefoon.’
Sanne zuchtte. ‘Mijn moeder maakte foto’s van ons bij elke attractie. Jouw moeder…’
‘…was er fysiek, maar niet echt aanwezig,’ vulde ik aan.
We zwegen even. De stad ruiste onder ons.
‘Misschien moet je haar gewoon eens vertellen wat je voelt,’ zei Sanne zacht.
‘Ze zal het niet begrijpen,’ zei ik bitter.
Toch bleef haar advies hangen.
Een week later stond ik voor het huis waar ik ben opgegroeid in Amersfoort. Mijn handen trilden toen ik aanbelde.
‘Lotte? Wat doe jij hier?’ Mijn moeder keek verbaasd, haar wenkbrauwen opgetrokken.
‘Mag ik binnenkomen?’
Ze knikte en liep voor me uit naar de woonkamer. Alles was nog precies zoals vroeger: de grijze bank, de foto’s van mij als kind – altijd lachend, altijd netjes gekleed.
‘Wat is er?’ vroeg ze terwijl ze koffie inschonk.
Ik haalde diep adem. ‘Mam… Ik voel me zo vaak alleen. Alsof jij er niet echt voor me bent.’
Ze keek me aan alsof ik iets vreemds zei. ‘Ik heb altijd voor je gezorgd, Lotte. Je had alles wat je nodig had.’
‘Maar niet wat ik wilde,’ fluisterde ik.
Ze zette haar mok neer. ‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Ik wilde liefde, mam. Aandacht. Dat je trots op me was, dat je vroeg hoe het met me ging.’
Ze zweeg lang. Toen zei ze: ‘Dat is toch vanzelfsprekend? Ik hoef dat toch niet steeds te zeggen?’
‘Voor mij wel,’ zei ik zacht.
Ze keek weg, naar buiten waar de regen tegen het raam tikte.
‘Mijn moeder was ook zo,’ zei ze uiteindelijk. ‘We waren geen praters thuis.’
Ik voelde iets verschuiven in mij – medelijden misschien, of begrip? Maar ook woede: waarom moest ik boeten voor haar verleden?
‘Dat betekent niet dat jij hetzelfde hoeft te doen,’ zei ik scherp.
Ze haalde haar schouders op. ‘Misschien weet ik gewoon niet hoe.’
Ik stond op, tranen prikten achter mijn ogen.
‘Ik wil niet later net zo worden als jij,’ zei ik voordat ik de deur achter me dichttrok.
Buiten ademde ik diep in. De regen voelde koud en verfrissend op mijn gezicht.
Die avond belde Sanne.
‘En?’
‘Ze begreep het niet echt… Maar misschien is dat oké,’ zei ik langzaam.
De dagen daarna voelde ik me lichter en zwaarder tegelijk. Alsof er eindelijk ruimte was voor verdriet én hoop.
Soms denk ik terug aan die dag en vraag ik me af: kun je iemand leren liefhebben die nooit geleerd heeft om lief te hebben? Of moet je accepteren dat sommige wonden nooit helemaal helen?
Wat denken jullie? Is het ooit mogelijk om écht los te komen van het verleden van je ouders?