Bevalling op het randje: Mijn strijd voor leven en gezin

‘Nee, mam, ik voel me echt niet goed. Het is anders dan anders.’ Mijn stem trilt terwijl ik de telefoon steviger tegen mijn oor druk. Buiten raast de wind langs de ramen van ons rijtjeshuis in Amersfoort. Ik ben 38 weken zwanger, en alles zou nu rustig moeten zijn. Maar mijn buik voelt gespannen, pijnlijk, alsof er iets niet klopt.

‘Je overdrijft weer, Anne,’ zegt mijn moeder. Haar stem klinkt vermoeid, bijna geïrriteerd. ‘Iedereen is zenuwachtig voor de eerste bevalling. Je zus was precies zo.’

Ik slik. Mijn moeder en ik hebben nooit een makkelijke band gehad. Ze vindt me zwak, te gevoelig. Maar nu heb ik haar nodig. ‘Mam, ik denk dat het begonnen is. Kun je komen?’

Ze zucht diep. ‘Ik kom eraan.’

Mijn man, Jeroen, zit op de bank met zijn laptop op schoot. Hij kijkt niet op als ik de kamer binnenloop. ‘Ze komt eraan,’ zeg ik zacht.

‘Mooi,’ mompelt hij zonder zijn blik van het scherm te halen. ‘Laat maar weten als het echt begint.’

Ik voel me alleen, ondanks de mensen om me heen. De weeën komen onregelmatig, maar fel. Ik probeer te ademen zoals de verloskundige heeft uitgelegd, maar paniek borrelt op. Wat als er iets mis is?

De uren kruipen voorbij. Mijn moeder arriveert uiteindelijk, haar jas nog aan, haar gezicht strak. ‘Je ziet er prima uit,’ zegt ze terwijl ze haar tas neerzet. ‘Je moet niet zo piepen, Anne.’

‘Mam, het doet echt pijn. En ik voel me duizelig.’

Ze rolt met haar ogen. ‘Je moet gewoon eten. Zal ik een boterham voor je maken?’

Jeroen kijkt eindelijk op. ‘Misschien moeten we toch even bellen met de verloskundige?’

Mijn moeder snuift. ‘Vroeger deden we dat allemaal zelf.’

Maar Jeroen pakt zijn telefoon en belt. De verloskundige komt binnen een half uur langs. Ze onderzoekt me en fronst haar wenkbrauwen.

‘Anne, je hebt hoge bloeddruk en je kindje ligt niet goed,’ zegt ze zacht. ‘We moeten nu naar het ziekenhuis.’

Mijn hart slaat over. Mijn moeder schudt haar hoofd. ‘Wat een onzin allemaal tegenwoordig.’

In de auto naar het Meander Medisch Centrum is het stil. Jeroen rijdt snel maar geconcentreerd, mijn moeder staart uit het raam.

Op de afdeling verloskunde word ik aan allerlei apparaten gelegd. De monitor piept onregelmatig; het hartje van mijn dochter klinkt zwak.

‘We moeten ingrijpen,’ zegt de gynaecoloog plotseling streng. ‘We gaan een spoedkeizersnede doen.’

Alles gebeurt in een waas. Ik huil, schreeuw, voel hoe mijn lichaam wordt overgenomen door artsen en machines.

‘Jeroen mag niet mee naar binnen,’ zegt een verpleegkundige plotseling.

‘Wat? Waarom niet?’ Jeroen’s stem breekt.

‘Het is te riskant, meneer.’

Ik zie paniek in zijn ogen voordat hij uit beeld verdwijnt.

Het licht in de operatiekamer is fel en koud. Mijn lichaam trilt van angst en kou. Ik hoor stemmen boven mijn hoofd, voel druk op mijn buik.

‘Anne, blijf bij ons,’ zegt iemand streng.

Plotseling wordt alles zwart.

Als ik wakker word, is het stil. Mijn mond is droog, mijn hoofd bonkt.

‘Waar is mijn baby?’ fluister ik.

Een verpleegkundige buigt zich over me heen. ‘Uw dochter is op de NICU. Ze had het moeilijk bij de geboorte, maar ze leeft.’

Tranen stromen over mijn wangen. ‘Mag ik haar zien?’

‘Straks, als u wat sterker bent.’

De uren daarna zijn een waas van pijn en wachten. Jeroen komt binnen met rode ogen.

‘Ze heet Sophie,’ zegt hij zachtjes terwijl hij mijn hand pakt.

‘Hoe gaat het met haar?’

Hij slikt. ‘Ze ademt zelfstandig nu, maar het was kantje boord.’

Mijn moeder staat in de hoek van de kamer, haar armen over elkaar geslagen.

‘Zie je wel dat je altijd overdrijft?’ zegt ze ineens fel. ‘Dit heb je jezelf aangedaan met al die stress.’

Ik kijk haar verbijsterd aan. ‘Mam, hoe kun je dat zeggen?’

Ze haalt haar schouders op. ‘Vroeger deden we niet zo moeilijk.’

Jeroen kijkt haar boos aan. ‘Dit helpt niet.’

De dagen in het ziekenhuis zijn zwaar. Ik mag Sophie pas na twee dagen vasthouden; haar kleine lijfje ligt vol slangetjes en pleisters.

Elke keer als ik haar zie, breek ik een beetje meer van binnen – zoveel liefde en zoveel angst tegelijk.

Jeroen is er vaak niet; hij moet werken en zorgt thuis voor onze hond Max. Mijn moeder komt soms langs, maar haar opmerkingen blijven steken:

‘Je moet sneller herstellen.’
‘Je bent te emotioneel.’
‘Je maakt het jezelf moeilijk.’

Ik voel me falen als moeder én als dochter.

Op dag vijf mag Sophie eindelijk mee naar onze kamer. Ik huil van opluchting als ze tegen me aan ligt.

Maar thuis begint het pas echt moeilijk te worden.

Sophie huilt veel; ik slaap nauwelijks. Jeroen werkt lange dagen en lijkt steeds afstandelijker.

Op een avond barst ik in tranen uit aan tafel.
‘Ik kan dit niet alleen!’ roep ik uit.

Jeroen zucht diep. ‘Anne, iedereen heeft het zwaar met een baby. Je moet gewoon even doorzetten.’

‘Maar ik ben bang dat er weer iets misgaat! Ik slaap niet meer, ik eet nauwelijks…’

Hij kijkt weg. ‘Misschien moet je hulp zoeken.’

Mijn moeder belt die avond nog:
‘Je zus was na drie dagen alweer op de been,’ zegt ze bits.

Ik hang op zonder iets te zeggen.

De weken gaan voorbij in een waas van vermoeidheid en onzekerheid. Ik voel me schuldig dat ik niet gelukkig ben terwijl Sophie leeft – maar ook boos dat niemand lijkt te begrijpen hoe bang ik ben geweest.

Op een dag staat mijn zus Marieke ineens voor de deur.
‘Mam overdrijft altijd,’ zegt ze zacht als ze me ziet huilen in de keuken.
‘Jij hebt gevochten voor Sophie én jezelf. Dat is krachtig, geen zwakte.’
Ze slaat haar armen om me heen en voor het eerst sinds weken voel ik me begrepen.

Langzaam krabbel ik op – met hulp van Marieke en uiteindelijk ook van een lieve kraamverzorgster die écht luistert naar mijn verhaal.
Jeroen en ik praten eindelijk open over onze angsten en verwachtingen; het is niet makkelijk, maar we proberen elkaar weer te vinden.
Mijn moeder blijft afstandelijk, maar ik leer haar los te laten – voor nu tenminste.
Sophie groeit langzaam sterker; elke lach van haar voelt als een overwinning op alles wat misging.
Maar soms lig ik ’s nachts wakker en vraag ik me af: Had ik iets anders kunnen doen? Was het mijn schuld? Of zijn sommige dingen gewoon niet te sturen?
Wat denken jullie: kun je je ooit echt voorbereiden op zo’n storm? Of moet je accepteren dat controle soms een illusie is?