Waarom wil je nóg een huis, Tamara?

‘Waarom heb je nog een huis nodig, Tamara? Je hebt er al vier! Waar moeten mama en ik dan heen?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer niet te huilen. Tamara kijkt me aan met die kille blik die ze de laatste jaren steeds vaker heeft. ‘Jelena, het is gewoon eerlijk. Papa heeft het huis aan ons beiden nagelaten. Ik wil mijn deel, dat is alles.’

Ik voel mijn maag samenknijpen. Het is alsof er een steen op mijn borst ligt sinds papa vorig jaar plotseling overleed. Alles veranderde toen. Mama werd stiller, haar handen trilden vaker als ze haar kopje thee vasthield. En Tamara… Tamara werd harder. Ze kwam niet meer zomaar langs, alleen nog als het om geld of papieren ging.

‘Je weet dat mama nergens anders heen kan,’ probeer ik nogmaals, zachter nu. ‘Ze is hier geboren, Tamara. Dit is haar thuis.’

Tamara zucht en draait zich om. ‘Ik heb ook mijn eigen leven, Jelena. Ik kan niet altijd rekening houden met iedereen.’

Die woorden blijven hangen in de kamer, zwaar en koud. Mama zit in haar oude fauteuil bij het raam, haar ogen glanzen vochtig terwijl ze naar buiten staart. Ze zegt niets, maar ik weet dat ze alles hoort.

De dagen daarna zijn gevuld met spanning. Ik probeer mama gerust te stellen, maar elke keer als de telefoon gaat, schrikt ze op. ‘Misschien is het Tamara weer,’ fluistert ze dan. ‘Misschien komt ze nu echt met die makelaar.’

Ik slaap slecht. Elke nacht lig ik te piekeren: wat als Tamara gelijk heeft? Wat als we hier echt weg moeten? Waar moeten we heen? De sociale huurwoningen in Utrecht zijn onbetaalbaar geworden en de wachtlijsten zijn eindeloos. Ik werk parttime in de bibliotheek, genoeg om rond te komen, maar niet om een nieuw huis te betalen.

Op een regenachtige woensdagavond komt Tamara onaangekondigd binnenvallen. Ze ruikt naar dure parfum en haar hakken tikken hard op de houten vloer. ‘Ik heb een koper gevonden,’ zegt ze zonder omwegen. ‘Ze bieden goed. We kunnen het geld delen en ieder ons eigen weg gaan.’

‘Ons eigen weg?’ Mijn stem slaat over. ‘En mama dan? Ga je haar op straat zetten?’

Tamara rolt met haar ogen. ‘Ze kan toch bij jou inwonen? Of naar een verzorgingshuis? Je moet realistisch zijn, Jelena.’

Mama kijkt hulpeloos van mij naar Tamara. ‘Meisjes, alsjeblieft…’ Haar stem breekt.

‘Nee mam,’ zeg ik fel, ‘dit is niet eerlijk! Jij hebt je hele leven voor ons gezorgd. Dit huis is van jou!’

Tamara’s gezicht vertrekt even, maar ze herpakt zich snel. ‘Het is gewoon de wet, Jelena. We moeten delen.’

Die nacht huil ik stilletjes in mijn kamer. Ik voel me machteloos en verraden. Hoe kan geld zo belangrijk zijn geworden voor Tamara? We waren vroeger zo close – samen fietsen naar school, stiekem snoepjes eten op zolder, lachen tot we buikpijn hadden.

De volgende dag ga ik naar het juridisch loket voor advies. De vrouw achter het bureau luistert geduldig en knikt begrijpend. ‘Het is lastig,’ zegt ze zacht. ‘Maar als uw zus haar deel opeist, kan ze inderdaad verkoop afdwingen.’

Ik loop naar buiten met knikkende knieën. De lucht is grijs en zwaar boven de grachten van Utrecht. Alles lijkt ineens zo uitzichtloos.

Thuis zit mama aan tafel met een fotoalbum voor zich. Ze bladert langzaam door de vergeelde bladzijden vol herinneringen: papa die lacht in de tuin, Tamara en ik in onze feestjurkjes op Koningsdag.

‘Weet je nog, Jelena?’ fluistert mama terwijl ze een foto aanwijst van ons drieën op het strand van Scheveningen. ‘Toen waren we gelukkig.’

Ik knik en slik de brok in mijn keel weg. ‘Weet je mam,’ zeg ik zacht, ‘ik ga vechten voor dit huis. Voor jou, voor papa… voor ons.’

De weken daarna zijn een waas van brieven, telefoontjes en slapeloze nachten. Tamara stuurt een advocaat op ons af; er komt een officiële brief waarin staat dat we binnen drie maanden het huis moeten verlaten tenzij we haar uitkopen.

‘Hoe moet dat nou?’ huilt mama op een avond terwijl ze zich aan mij vastklampt. ‘Ik wil hier niet weg, Jelena…’

Ik probeer sterk te blijven voor haar, maar vanbinnen breek ik langzaam af.

Op een dag staat Tamara ineens weer voor de deur – deze keer zonder hakken, zonder parfum, met rode ogen en trillende handen.

‘Jelena…’ Haar stem klinkt schor. ‘Mag ik even binnenkomen?’

Ik knik zwijgend en laat haar binnen.

Ze gaat aan tafel zitten en kijkt me lang aan voordat ze begint te praten.

‘Weet je nog vroeger? Hoe we altijd samen speelden in de tuin? Ik mis dat soms…’

Ik voel mijn woede smelten tot verdriet.

‘Waarom doe je dit dan?’ vraag ik zacht.

Tamara haalt diep adem. ‘Ik weet het niet meer… Alles voelt zo ingewikkeld sinds papa er niet meer is. Ik dacht dat geld alles makkelijker zou maken, maar het lijkt alleen maar erger te worden.’

Er valt een lange stilte.

‘Misschien… kunnen we samen naar een oplossing zoeken?’ zegt ze uiteindelijk aarzelend.

Ik kijk haar aan – echt aan – en zie voor het eerst in maanden weer iets zachts in haar ogen.

‘Als jij bereid bent om te praten,’ zeg ik langzaam, ‘dan wil ik dat ook proberen.’

Die avond praten we urenlang – over vroeger, over papa, over onze angsten en dromen. Het is pijnlijk en mooi tegelijk.

We besluiten samen naar een mediator te gaan om te kijken of er een andere oplossing mogelijk is – misschien kan Tamara haar deel later krijgen of kunnen we het huis tijdelijk verhuren.

Het is geen sprookjeseinde; de problemen zijn niet ineens verdwenen. Maar er is weer hoop – hoop dat liefde misschien toch sterker kan zijn dan geld.

Soms vraag ik me af: hoeveel families zijn er kapotgegaan door geld? En wat zou jij doen als je moest kiezen tussen rechtvaardigheid en liefde?