Tussen Twee Vuren: Een Nederlandse Schoondochter, Een Schoonmoeder en de Prijs van Familiegeluk

‘Je zult nooit zo zijn als Anouk, dat weet je toch wel?’ De stem van Marijke sneed door de stilte in de woonkamer. Mijn vingers trilden om het theekopje. Jeroen keek naar zijn handen, alsof hij hoopte dat de vloer hem zou opslokken. Emma’s zachte gehuil kwam van boven, als een echo van mijn eigen onmacht.

Ik slikte. ‘Marijke, ik doe echt mijn best. Maar ik ben niet Anouk.’

Ze snoof. ‘Dat is duidelijk.’

Het was niet de eerste keer dat ze het zei. Maar vanavond voelde het anders. Misschien omdat het buiten zo hard regende dat het leek alsof de hemel zelf ook huilde. Of misschien omdat ik voor het eerst voelde dat ik op breken stond.

Jeroen stond op, liep naar de keuken en bleef daar te lang weg. Ik hoorde het gerammel van kopjes, het sissen van de waterkoker. Marijke bleef me aankijken met die blik die alles zei: teleurstelling, afkeuring, misschien zelfs een beetje medelijden.

‘Weet je,’ zei ze zacht, ‘vroeger was het hier altijd gezellig. Anouk bakte appeltaart als we langskwamen. Ze vroeg hoe het met me ging. Jij…’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik werk fulltime, Marijke. Ik probeer er te zijn voor Emma, voor Jeroen… voor jou. Maar ik ben niet Anouk. Ik ben Sanne.’

Ze haalde haar schouders op en draaide zich om naar het raam. Buiten stuiterden de regendruppels tegen het glas.

Toen Jeroen terugkwam met thee, was de spanning zo dik dat je hem kon snijden. Hij zette de kopjes neer en keek me even aan, maar zei niets. Dat deed hij nooit als zijn moeder erbij was.

Die nacht lag ik wakker naast hem. Zijn ademhaling was zwaar en regelmatig; hij sliep al. Ik dacht aan de eerste keer dat ik Marijke ontmoette, vijf jaar geleden. Ze had me bekeken alsof ik een tweedehands fiets was die ze niet wilde kopen. ‘En wat doe jij voor werk?’ had ze gevraagd, haar wenkbrauwen hoog opgetrokken toen ik vertelde dat ik in de kinderopvang werkte.

‘Anouk is juriste,’ had ze toen gezegd.

Altijd die vergelijking. Altijd dat gevoel dat ik tekortschiet.

De volgende ochtend zat Emma aan tafel met haar knuffelkonijn. ‘Mama, waarom was oma boos?’ vroeg ze zacht.

Ik slikte mijn schuldgevoel weg en streek haar haren uit haar gezichtje. ‘Oma is soms verdrietig omdat dingen anders zijn dan vroeger.’

‘Ben jij verdrietig?’

Ik knikte. ‘Een beetje wel.’

Jeroen kwam binnen, zijn gezicht bleek. ‘Kunnen we praten?’ vroeg hij.

We gingen zitten aan de keukentafel, waar de kruimels van het ontbijt nog lagen.

‘Sanne… Mam bedoelt het niet zo,’ begon hij.

‘Maar ze zegt het wel zo,’ antwoordde ik scherp.

Hij zuchtte diep. ‘Ze mist Anouk gewoon.’

‘En wat mis jij?’ vroeg ik zacht.

Hij keek weg. ‘Rust in huis.’

Die woorden deden pijn. Alsof ík degene was die de onrust bracht.

De weken daarna probeerde ik harder mijn best te doen. Ik bakte appeltaart als Marijke kwam, vroeg hoe het met haar ging, luisterde naar haar verhalen over vroeger. Maar niets leek genoeg.

Op een zondagmiddag zat ik met Emma in het park toen mijn telefoon ging.

‘Sanne? Met Marijke.’ Haar stem klonk schor.

‘Ja?’

‘Kun je even langskomen? Ik voel me niet zo lekker.’

Ik aarzelde even, maar zei toen: ‘Natuurlijk.’

Emma en ik fietsten door de miezerregen naar haar flatje aan de rand van Utrecht. Marijke zat in haar stoel, een dekentje over haar knieën.

‘Dankjewel dat je komt,’ zei ze zacht.

Ik maakte thee en luisterde naar haar verhalen over vroeger – over Jeroen als kleine jongen, over vakanties in Zeeland, over Anouk die altijd zo behulpzaam was geweest.

‘Het spijt me dat ik soms zo bot ben,’ zei ze ineens.

Ik keek op van mijn thee.

‘Ik weet gewoon niet hoe ik moet omgaan met alles wat veranderd is,’ vervolgde ze. ‘Sinds mijn man er niet meer is… En Anouk…’

Haar stem brak.

Ik legde mijn hand op de hare. ‘Ik weet dat het moeilijk is.’

Ze keek me aan met vochtige ogen. ‘Jij bent anders dan zij. Maar misschien is dat ook goed.’

Die avond fietste ik met Emma terug naar huis, nat tot op het bot maar opgelucht. Misschien was er toch hoop.

Maar thuis wachtte Jeroen me op met een gesloten gezicht.

‘Mam heeft gebeld,’ zei hij kortaf. ‘Ze zei dat je aardig was vandaag.’

Ik glimlachte voorzichtig.

‘Maar Sanne…’ Hij aarzelde. ‘Ik weet niet of dit werkt zo. Tussen jou en mam.’

Mijn hart bonsde in mijn keel. ‘Wat bedoel je?’

‘Misschien… misschien moeten we wat afstand nemen van haar,’ zei hij zacht.

Ik knikte langzaam. ‘Misschien wel.’

De weken daarna zagen we Marijke minder vaak. Het huis werd rustiger, Emma lachte meer, Jeroen en ik praatten eindelijk weer echt met elkaar – over onze dromen, onze angsten, onze liefde voor Emma.

Toch bleef er iets knagen. Schuldgevoel? Of het besef dat familiebanden soms meer pijn doen dan goed?

Op een dag stond Marijke ineens voor de deur, een bos bloemen in haar hand.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg ze schuchter.

We dronken samen koffie aan tafel terwijl Emma kleurde en Jeroen in de tuin werkte.

‘Sanne,’ begon Marijke aarzelend, ‘ik wil je bedanken dat je er altijd bent geweest voor Jeroen en Emma… en zelfs voor mij.’

Ik voelde tranen opwellen – deze keer van opluchting.

‘Misschien moet ik leren loslaten,’ vervolgde ze zacht. ‘En accepteren dat dingen veranderen.’

We praatten lang die middag – over verlies, verwachtingen en liefde die soms anders voelt dan je had gehoopt.

Toen ze wegging, gaf ze me een omhelzing die warmer was dan ooit tevoren.

’s Avonds zat ik op de bank met Jeroen naast me en Emma tegen me aan gekropen.

‘Denk je dat het ooit echt goed komt?’ vroeg ik hem fluisterend.

Hij kneep in mijn hand. ‘Als we blijven praten wel.’

En nu vraag ik mezelf af: hoeveel kun je geven voordat je jezelf verliest? Is liefde genoeg als respect ontbreekt? Wat denken jullie: moet je altijd blijven vechten voor familie – of mag je soms ook kiezen voor jezelf?