Tot Mijn 48e Was Mijn Leven Niet Van Mij: Een Moeder Uit Amersfoort Vertelt
‘Mam, waarom snap je het nou nooit?’ De stem van mijn dochter Sanne galmt nog na in de keuken, terwijl ze met een klap de deur achter zich dichttrekt. Mijn handen trillen als ik de vaatdoek uitwring. Het is weer zo’n avond waarop alles mis lijkt te gaan. Mijn zoon Daan zit boven, muziek op standje burenruzie, en mijn man Erik is nog steeds niet thuis van zijn werk. Ik kijk naar de klok: 19:47. De aardappels zijn koud geworden.
Ik ben altijd een moeder geweest die alles regelde. Ooit dacht ik dat dat liefde was. Dat als ik maar genoeg zorgde, genoeg luisterde, genoeg opofferde, het vanzelf goed zou komen. Maar nu, op mijn achtenveertigste, voelt het alsof ik in een toneelstuk speel waarvan ik het script niet begrijp.
‘Wat wil je nou eigenlijk zelf, Marjan?’ hoor ik de stem van mijn zusje Anouk in mijn hoofd. Zij woont in Utrecht, werkt bij een uitgeverij, reist de wereld rond. Ze heeft geen kinderen, geen man, maar altijd verhalen. Ik heb haar altijd benijd om haar vrijheid, maar nooit durven toegeven.
De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met een kop lauwe koffie. Erik schuift aan, zijn gezicht verstopt achter de krant.
‘Heb je Sanne nog gesproken?’ vraag ik voorzichtig.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ze is zestien. Pubers zijn nu eenmaal zo.’
Ik knik, maar voel me alleen. Het huis is vol mensen, maar leeg van warmte.
Op zondag komen mijn ouders eten. Mijn moeder brengt een appeltaart mee en begint meteen te klagen over de rommel in de gang.
‘Vroeger had jij dat beter voor elkaar,’ zegt ze met haar bekende zucht.
‘Mam, het is gewoon druk,’ probeer ik.
‘Druk? Je werkt toch maar parttime? Toen wij jong waren…’
Ik hoor haar niet meer. Mijn blik dwaalt af naar buiten, waar de regen tegen het raam tikt. Ik vraag me af of dit het is. Of dit alles is wat er ooit zal zijn.
Die avond lig ik wakker naast Erik. Zijn ademhaling is zwaar; hij slaapt al. Ik draai me om en staar naar het plafond. Wanneer ben ik mezelf kwijtgeraakt? Was het toen Daan werd geboren en ik stopte met werken? Of toen Sanne ziek werd en ik maandenlang niet buiten kwam? Of misschien al veel eerder, toen ik als meisje leerde dat zorgen voor anderen belangrijker was dan dromen voor jezelf?
De dagen rijgen zich aaneen als kralen aan een ketting. Boodschappen doen bij de Albert Heijn, wassen draaien, huiswerk nakijken, ruzies sussen. Soms belt Anouk en vertelt ze over haar reis naar Portugal of haar nieuwe vriend. Ik glimlach en zeg dat alles goed gaat, maar voel een steek van jaloezie.
Op een dinsdagmiddag krijg ik een telefoontje van school: Sanne is weggelopen uit de les na een woordenwisseling met haar mentor. Ik fiets door de regen naar school en vind haar op een bankje bij het park.
‘Waarom doe je dit toch?’ vraag ik zacht.
Ze kijkt me aan met rode ogen. ‘Omdat niemand luistert, mam. Jij ook niet.’
Die woorden snijden dieper dan ze beseft.
Thuis probeer ik met Erik te praten over Sanne, over hoe we elkaar kwijt zijn geraakt als gezin. Hij zucht alleen maar en zegt dat het wel overwaait.
‘Je maakt je altijd zo druk,’ zegt hij.
Misschien heeft hij gelijk. Of misschien ben ik gewoon moe van altijd alles dragen.
Op een avond zit ik alleen in de woonkamer als Anouk onverwacht voor de deur staat.
‘Ik was in de buurt,’ zegt ze luchtig, maar haar blik is bezorgd.
We drinken wijn en praten over vroeger. Over hoe we samen hutten bouwden in het bos achter ons ouderlijk huis. Over hoe ik altijd degene was die alles regelde, zelfs toen al.
‘Je mag ook voor jezelf kiezen, Marjan,’ zegt ze zacht.
Ik schud mijn hoofd. ‘Dat kan niet meer. Mijn leven is hier.’
‘Maar wie ben jij dan nog als de kinderen straks weg zijn?’
Die vraag blijft hangen lang nadat ze weg is.
De maanden verstrijken. Sanne haalt haar diploma en vertrekt naar Groningen om te studeren. Daan volgt een jaar later naar Rotterdam. Het huis wordt stiller met elke dag die voorbijgaat.
Erik en ik zitten tegenover elkaar aan tafel, twee vreemden die ooit geliefden waren.
‘Wat nu?’ vraag ik op een avond terwijl de regen zachtjes tegen het raam tikt.
Hij haalt zijn schouders op. ‘We zien wel.’
Ik voel paniek opkomen. Mijn leven lang heb ik gezorgd voor anderen – voor Erik, voor de kinderen, voor mijn ouders – maar nu is er niemand meer om voor te zorgen behalve mezelf. En ik weet niet hoe dat moet.
Op een dag besluit ik naar Utrecht te gaan, naar Anouk. We wandelen langs de grachten en praten over alles wat nooit gezegd is.
‘Je bent niet te oud om opnieuw te beginnen,’ zegt ze terwijl we op een bankje zitten bij het Ledig Erf.
Ik kijk naar het water en voel iets verschuiven in mij. Misschien is er nog tijd om te ontdekken wie ik ben zonder al die rollen die anderen mij hebben opgelegd.
Als ik ’s avonds terugrijd naar Amersfoort, voel ik voor het eerst in jaren hoop – en angst tegelijk.
Nu zit ik hier, aan dezelfde keukentafel waar zoveel ruzies zijn uitgevochten en zoveel tranen zijn gevallen. Ik ben achtenveertig en voor het eerst in mijn leven weet ik niet wat morgen brengt.
Is het ooit te laat om jezelf terug te vinden? Of begint het leven pas echt als je durft los te laten wat je altijd hebt vastgehouden?