Toen Mijn Man Zijn Baan Verloor en Zijn Moeder Weigerde te Helpen: Nu Is Zij Ziek en Worstelen Wij met Haar Medische Kosten
‘Waarom zou ik haar nu moeten helpen, Marieke? Ze heeft ons toch ook laten stikken?’
De stem van mijn man, Jeroen, trilt van woede en verdriet. Ik kijk hem aan, zijn handen trillen terwijl hij de envelop met de ziekenhuisrekening op tafel smijt. Het is een koude dinsdagavond in maart, regen slaat tegen het raam van ons rijtjeshuis in Amersfoort. Onze dochter Lotte zit boven huiswerk te maken, onwetend van de storm die beneden woedt.
‘Ze is je moeder, Jeroen,’ zeg ik zacht. ‘En ze heeft niemand anders.’
Hij lacht schamper. ‘Toen ik mijn baan kwijtraakte, heeft ze geen vinger uitgestoken. Weet je nog? Jij was zwanger van Lotte, we aten pasta met ketchup omdat het geld op was. En zij? Ze ging op cruise naar Noorwegen.’
Ik weet het nog. De schaamte, de vernedering toen we haar vroegen om een kleine lening. Haar antwoord galmt nog steeds na: ‘Jullie moeten leren op eigen benen te staan.’
Nu, jaren later, is alles anders. Jeroen heeft weer werk gevonden als docent Nederlands op een middelbare school. Ik werk parttime in de bibliotheek. We hebben het nooit breed gehad, maar we kwamen rond. Totdat zijn moeder, Trudy, ziek werd. Eerst was het een griepje, toen longontsteking, nu kanker. De zorgverzekering dekt niet alles; haar spaargeld is op aan haar eigen luxe leven. En nu kijkt iedereen naar ons.
‘Ze is familie,’ zeg ik weer. ‘En Lotte houdt van haar oma.’
Jeroen zucht diep en wrijft over zijn gezicht. ‘Ik weet het niet meer, Marieke. Ik weet het echt niet meer.’
Die nacht lig ik wakker. Ik hoor Jeroen zachtjes huilen in de badkamer. Mijn hart breekt voor hem, voor ons allemaal. Hoe kan het dat familie zoveel pijn kan doen?
De volgende dag zitten we bij Trudy in haar kleine flatje in Soest. Ze is mager geworden, haar huid grauw. Lotte zit naast haar op de bank en vlecht haar dunne grijze haar.
‘Hoe gaat het met je, mam?’ vraagt Jeroen voorzichtig.
Trudy haalt haar schouders op. ‘Het gaat wel. De dokter zegt dat ik misschien nog een jaar heb.’
Er valt een stilte. Ik voel de spanning tussen moeder en zoon als een koude mist in de kamer hangen.
‘We hebben de rekening van het ziekenhuis gekregen,’ zegt Jeroen uiteindelijk.
Trudy kijkt weg. ‘Ik weet dat het veel geld is. Maar ik heb niemand anders.’
‘Waarom heb je nooit gespaard?’ floept Lotte eruit.
Trudy kijkt haar kleindochter aan en glimlacht flauwtjes. ‘Omdat ik dacht dat ik altijd gezond zou blijven, meisje.’
Op de terugweg in de auto barst Jeroen los.
‘Ze heeft altijd alleen aan zichzelf gedacht! Altijd! En nu verwacht ze dat wij alles oplossen!’
Ik zwijg. Wat moet ik zeggen? Dat hij gelijk heeft? Of dat ik vind dat we haar niet kunnen laten vallen?
De weken verstrijken. We betalen de rekeningen, beetje bij beetje. Onze spaarrekening slinkt sneller dan ooit. Lotte moet volgend jaar naar de brugklas; we hadden geld opzij gezet voor een laptop en schoolboeken. Nu weet ik niet eens of we dat gaan redden.
Op een avond komt Lotte huilend naar beneden.
‘Waarom zijn jullie altijd boos op oma?’ vraagt ze snikkend.
Ik trek haar tegen me aan en fluister: ‘We zijn niet boos op oma, lieverd. We zijn gewoon… bezorgd.’
Maar dat is niet waar. Er zit zoveel oud zeer tussen Jeroen en zijn moeder dat het soms voelt alsof we allemaal langzaam verdrinken.
Op een dag belt Trudy me op terwijl ik in de bibliotheek werk.
‘Marieke… kun je even komen? Ik voel me zo alleen.’
Ik kijk naar mijn collega’s, naar de stapels boeken die nog gesorteerd moeten worden. Maar iets in haar stem breekt iets in mij.
Een uur later zit ik bij haar aan tafel met een kop thee.
‘Ik heb fouten gemaakt,’ zegt ze zacht. ‘Ik was trots toen Jeroen jullie om hulp vroeg. Ik dacht dat hij sterk moest zijn… Maar nu zie ik pas hoeveel pijn ik heb gedaan.’
Ik slik en kijk haar aan. ‘Hij heeft je nodig, Trudy. Maar hij weet niet hoe hij je moet vergeven.’
Ze knikt langzaam en pakt mijn hand vast.
‘Wil je hem zeggen dat het me spijt?’
Die avond vertel ik Jeroen over het gesprek.
‘Ze zegt dat het haar spijt,’ fluister ik.
Hij staart uit het raam, tranen glinsteren in zijn ogen.
‘Het is te laat,’ zegt hij schor.
Maar toch gaat hij de volgende dag naar haar toe. Ze praten urenlang; ik weet niet wat er precies gezegd wordt, maar als hij thuiskomt lijkt er iets van hem afgevallen te zijn.
De maanden daarna zorgen we samen voor Trudy. Het geld blijft een probleem; soms moeten we kiezen tussen boodschappen of medicijnen voor haar halen. Lotte helpt waar ze kan; ze tekent kaartjes voor haar oma en leest haar voor uit oude kinderboeken.
Op een avond zit ik alleen aan tafel met een lege portemonnee voor me.
‘Is dit familie?’ vraag ik me af. ‘Elkaar blijven helpen, ook als het pijn doet?’
Soms denk ik terug aan die tijd dat wij hulp nodig hadden en niemand kwam. Nu zijn wij degene die geven zonder iets terug te verwachten.
Misschien is dat wat familie betekent: geven, zelfs als je hart breekt.
Wat zouden jullie doen? Zou je iemand helpen die jou ooit liet vallen? Of kies je voor jezelf en je gezin?