Mijn Zoon en Zijn Vrouw Willen Niet Weg uit Ons Appartement
‘Daan, wanneer gaan jullie nou eindelijk eens kijken naar een eigen plek?’ Mijn stem trilt, niet van woede, maar van uitputting. Daan kijkt niet op van zijn telefoon. ‘Mam, we zoeken echt wel, maar er is gewoon niks betaalbaars. Je weet toch hoe het is op de woningmarkt?’
Ik knijp mijn handen samen onder de keukentafel. Henk, mijn man, schuift onrustig op zijn stoel. ‘We hebben afgesproken dat het tijdelijk zou zijn, Daan. Een jaar, hooguit. Nu zijn we drie jaar verder.’
Iris, mijn schoondochter, komt binnen met een wasmand. Ze kijkt me even aan, haar blik koel. ‘We doen echt ons best, hoor. Maar met onze contracten krijgen we nergens een hypotheek.’
Ik slik de woorden in die ik eigenlijk wil zeggen: dat ik het zat ben om ’s nachts hun stemmen te horen door de dunne muren, dat ik verlang naar de rust die Henk en ik hadden voordat zij kwamen. Maar ik zeg niets. Ik ben hun moeder. Moeders offeren zich op, toch?
’s Avonds lig ik wakker naast Henk. Hij draait zich naar me toe. ‘Dit kan zo niet langer, Els. Ik voel me een gast in mijn eigen huis.’
‘Wat moeten we dan? Ze hebben nergens anders om heen te gaan.’
‘Misschien moeten we harder zijn. Ze zijn volwassen mensen, geen kinderen meer.’
Ik denk aan vroeger, toen Daan nog klein was en altijd bij mij op schoot kroop als hij verdrietig was. Nu lijkt hij onbereikbaar, opgeslokt door zijn eigen zorgen en frustraties.
De volgende ochtend probeer ik het opnieuw. ‘Daan, Iris, kunnen we even praten?’ Ze zitten samen aan de eettafel, hun ontbijt half opgegeten.
‘We willen jullie niet het gevoel geven dat jullie moeten vertrekken,’ begin ik voorzichtig, ‘maar Henk en ik hebben ook behoefte aan privacy. Misschien kunnen we samen kijken naar andere opties? Tijdelijk huren? Of misschien bij Iris’ ouders?’
Iris schudt haar hoofd. ‘Mijn ouders wonen in een flatje in Almere, daar is echt geen plek.’
Daan zucht diep. ‘Mam, je begrijpt het niet. Alles is zo duur. We willen wel weg, maar het lukt gewoon niet.’
Ik voel me schuldig en boos tegelijk. Waarom moet ik kiezen tussen mijn eigen geluk en dat van mijn kind?
’s Avonds hoor ik Henk in de woonkamer met zijn broer bellen. ‘Jaap, ik trek dit niet meer. Ze zouden een jaar blijven! Els kan het niet over haar hart verkrijgen om ze eruit te zetten…’
Ik loop zachtjes de kamer binnen. Henk kijkt me aan, zijn ogen rood van vermoeidheid.
‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ fluister ik. ‘Misschien mediation?’
Henk knikt langzaam.
De volgende dag stel ik het voor aan Daan en Iris. ‘Misschien kunnen we met iemand praten die ons kan helpen om samen een oplossing te vinden?’
Daan reageert fel: ‘Dus nu wil je ons eruit laten zetten door een buitenstaander? Bedankt mam.’
Iris zwijgt, haar lippen stijf op elkaar.
De sfeer in huis wordt steeds killer. We eten zwijgend aan tafel, ontwijken elkaars blikken. Ik voel me gevangen in mijn eigen huis.
Op een avond komt Iris laat thuis van haar werk. Ze gooit haar tas op de bank en barst plotseling in tranen uit.
‘Ik kan dit niet meer,’ snikt ze. ‘Het voelt alsof we hier niet welkom zijn.’
Ik ga naast haar zitten en sla mijn arm om haar heen. ‘Dat is niet waar, Iris. Maar het is ook moeilijk voor ons.’
Ze kijkt me aan met betraande ogen. ‘We willen jullie niet tot last zijn. Maar waar moeten we heen?’
Die nacht praat ik met Henk tot diep in de nacht.
‘Misschien moeten we ze echt helpen zoeken,’ zegt hij zachtjes.
De dagen daarna help ik Daan en Iris met zoeken naar tijdelijke huurwoningen, kamers, zelfs antikraakopties. Alles lijkt onmogelijk of onbetaalbaar.
Op een dag komt Daan thuis met een folder van een woningcorporatie.
‘Ze hebben misschien over drie maanden iets beschikbaar in Diemen,’ zegt hij hoopvol.
Drie maanden… Ik weet niet of ik het nog zo lang volhoud.
De weken kruipen voorbij. De spanning blijft voelbaar; kleine irritaties groeien uit tot ruzies over wie de badkamer mag gebruiken of wie de wasmachine te lang bezet houdt.
Op een avond barst Henk uit tegen Daan: ‘Dit is óns huis! Jullie moeten nu echt iets regelen!’
Daan schreeuwt terug: ‘Jullie snappen er niks van! Jullie hadden alles makkelijk vroeger!’
Ik sta ertussenin, machteloos.
Na die avond praten we dagenlang nauwelijks met elkaar.
Dan komt eindelijk het verlossende telefoontje: Daan en Iris krijgen een tijdelijke woning aangeboden in Diemen.
De opluchting is groot, maar ook pijnlijk. Als ze hun spullen pakken en vertrekken, voel ik tranen branden achter mijn ogen.
Daan geeft me een korte knuffel bij het afscheid. ‘Sorry mam…’
Iris zegt zacht: ‘Dankjewel voor alles.’
Als de deur achter hen dichtvalt, blijft er stilte achter. Henk slaat zijn arm om me heen.
‘We hebben het gered,’ fluistert hij.
Maar waarom voelt het dan alsof ik iets verloren heb?
Was dit wat ouderschap betekent? Altijd kiezen tussen jezelf en je kind? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?