Onder Eén Dak: De Spanningen van Samenwonen met Mijn Schoonmoeder

“Jeremy, heb je nou alweer je schoenen midden in de gang laten slingeren?” De stem van mijn moeder galmt door het huis, scherp als een mes. Ik kijk op van mijn laptop, voel de irritatie in mijn nek trekken. Mia zit tegenover me aan de eettafel, haar ogen schieten even naar mij, dan weer naar haar telefoon.

“Sorry mam,” roep ik terug, maar ik weet dat het niet genoeg is. Niets is ooit genoeg sinds we hier wonen.

Het was Mia’s idee geweest om tijdelijk bij mijn moeder in te trekken. “We sparen zo sneller voor een eigen huis,” had ze gezegd, haar hand geruststellend op mijn arm. Ik had haar geloofd. Mijn moeder, Marleen, was weduwe sinds mijn vader drie jaar geleden plotseling overleed aan een hartaanval. Ze was altijd gul geweest, haar huis open voor iedereen. Maar nu we hier woonden, voelde het alsof de muren steeds dichter op ons af kwamen.

De eerste weken gingen nog wel. Marleen bakte appeltaart, Mia hielp in de tuin. Maar al snel begonnen de kleine ergernissen zich op te stapelen. Mijn moeder vond dat Mia te laat opstond (“In mijn tijd was je om zeven uur al uit de veren!”), Mia vond dat mijn moeder zich overal mee bemoeide (“Waarom moet ze altijd weten wat ik eet?”). Ik zat ertussenin, verscheurd.

Op een avond, toen ik thuiskwam van werk, hoorde ik hun stemmen al op de overloop. “Mia, ik vind het niet prettig als je met nat haar op de bank gaat zitten.”

“Het is maar haar, Marleen. Het droogt wel weer.”

“Het is míjn bank.”

Ik liep de trap op en voelde mijn hart bonzen. “Kunnen jullie alsjeblieft ophouden met ruziemaken?” riep ik uit.

Ze keken me allebei aan, alsof ik hun moeder was die hen uit elkaar moest trekken. Die avond aten we zwijgend aan tafel. De stilte was ondraaglijk.

De volgende dag probeerde ik het goed te maken. “Mam, misschien kunnen we samen koken vanavond?”

Ze glimlachte flauwtjes. “Als Mia het niet erg vindt.”

Mia zuchtte hoorbaar. “Ik heb al gegeten op werk.”

Zo ging het wekenlang door. Kleine steken onder water, blikken vol verwijt. Mijn moeder die klaagde over de energierekening (“Jullie douchen wel erg lang”), Mia die haar ogen rolde als Marleen weer eens vroeg of ze haar schoenen wilde uitdoen bij binnenkomst (“Dat doen we thuis nooit”).

Op een avond barstte de bom. Mia kwam laat thuis van haar werk in het ziekenhuis. Ze gooide haar tas op de grond en plofte uitgeput op de bank.

Marleen stond op uit haar stoel. “Kun je je schoenen uitdoen? Je loopt modder naar binnen.”

Mia keek haar aan, ogen rood van vermoeidheid. “Marleen, alsjeblieft… Ik ben kapot.”

“Het is een kleine moeite,” zei mijn moeder koel.

“Het is altijd wat!” schreeuwde Mia opeens. “Altijd kritiek! Ik doe nooit iets goed!”

Ik stond erbij en wist niet wat te doen. Mijn moeder keek me aan, gekwetst. “Jeremy, zeg er eens wat van.”

Ik voelde me verscheurd tussen twee vrouwen die ik liefhad. “Kunnen we niet gewoon even rustig doen? Iedereen heeft een lange dag gehad.”

Mia stormde naar boven, de trap op, deur dicht met een klap.

Die nacht lag ik wakker naast haar in het logeerbed dat kraakte bij elke beweging. “Het gaat zo niet langer,” fluisterde ze in het donker.

“Ik weet het,” zei ik zacht.

“Je moet kiezen,” zei ze uiteindelijk. “Of we zoeken nu iets anders, of ik trek tijdelijk bij mijn zus in.”

Die woorden sneden door me heen. Ik dacht aan mijn moeder beneden, alleen in haar grote huis vol herinneringen aan mijn vader. Maar ook aan Mia, die steeds ongelukkiger werd.

De volgende ochtend zat Marleen al aan de keukentafel met haar krant en koffie. Ze keek niet op toen ik binnenkwam.

“Mam… We moeten praten.”

Ze vouwde langzaam haar krant dicht. “Ik weet wat je gaat zeggen.”

“Het werkt niet zo,” zei ik zacht. “We zijn allemaal ongelukkig.”

Ze knikte langzaam, tranen in haar ogen die ze snel wegveegde. “Ik wil alleen maar helpen.”

“Ik weet het,” zei ik, en voelde mijn eigen stem breken.

Die middag belde ik makelaars af, zocht naar tijdelijke studio’s en kamers die we konden betalen met ons spaargeld. Mia was opgelucht maar ook verdrietig; ze wilde niet dat het zo moest eindigen.

De laatste avond aten we samen stamppot boerenkool, net als vroeger toen mijn vader nog leefde. Niemand zei veel. Toen we klaar waren, stond Marleen op en omhelsde ons allebei stevig.

“Ik hoop dat jullie gelukkig worden,” fluisterde ze in mijn oor.

Nu zitten we samen in een kleine studio in Utrecht, tussen verhuisdozen en tweedehands meubels. Het is krap en soms chaotisch, maar het is van ons.

Toch denk ik vaak terug aan die maanden onder één dak met mijn moeder – aan alles wat er misging, maar ook aan wat we probeerden goed te doen.

Was het onvermijdelijk dat het zo liep? Of hadden we meer kunnen praten, meer kunnen luisteren? Wat zouden jullie hebben gedaan als je tussen je moeder en je partner moest kiezen?