Op Mijn 68ste Alleen: Mijn Onbeantwoorde Verzoek om bij Mijn Kinderen In te Trekken
‘Mam, we kunnen het gewoon niet. Het past niet in ons leven.’ De stem van mijn dochter Marieke klinkt zacht, maar onverbiddelijk. Ik hoor het tikken van de klok in mijn kleine woonkamer in Rotterdam, het enige geluid dat de stilte doorbreekt. Mijn handen trillen een beetje als ik de telefoon neerleg. Buiten raast het verkeer over de Mathenesserlaan, maar binnen is het stil. Te stil.
Ik ben 68 jaar en woon al tien jaar alleen sinds Kees, mijn man, overleed aan een hartaanval. De eerste jaren kon ik het nog wel aan. Ik had mijn vrijwilligerswerk in het buurthuis, koffieochtenden met de dames uit de flat, en natuurlijk de kinderen en kleinkinderen die regelmatig langskwamen. Maar nu zijn de meeste van mijn vriendinnen verhuisd of overleden, het buurthuis is dicht vanwege bezuinigingen, en de kinderen… tja, die hebben hun eigen leven.
‘Mam, je weet dat we allebei fulltime werken,’ zei mijn zoon Bas vorige week nog. ‘En met de kinderen en alles… Het is gewoon te druk. Je redt je toch prima?’
Prima? Ik red me helemaal niet prima. De dagen zijn eindeloos. Ik sta op, zet koffie voor één persoon, kijk naar de lege stoel tegenover me. Soms praat ik hardop tegen Kees, gewoon om het gevoel te hebben dat er iemand luistert. De muren komen op me af.
Vorige maand ben ik gevallen in de badkamer. Niets gebroken gelukkig, maar ik lag wel een kwartier op de koude tegels voordat ik mezelf overeind kon hijsen. Toen heb ik de moed verzameld om Marieke en Bas te bellen met mijn verzoek: ‘Mag ik bij jullie komen wonen? Al is het maar tijdelijk, tot ik weer wat sterker ben.’
Hun reactie was beleefd, maar resoluut. ‘Mam, we hebben geen ruimte.’ ‘Mam, we willen de kinderen niet belasten.’ ‘Mam, je bent nog zo zelfstandig.’
Maar wat betekent zelfstandig als je elke avond alleen eet? Als je niemand hebt om je zorgen mee te delen? Als je bang bent om te vallen en niemand hoort je roepen?
Ik probeer het ze niet kwalijk te nemen. Marieke heeft drie kinderen, een drukke baan als verpleegkundige in het Erasmus MC. Bas werkt als projectmanager en zijn vrouw heeft een eigen praktijk als fysiotherapeut. Ze wonen in ruime huizen in Capelle en Schiedam, maar altijd is er een reden waarom het niet kan.
‘Misschien kun je naar een aanleunwoning kijken?’ stelde Marieke voor. ‘Daar heb je mensen om je heen.’
Maar ik wil geen vreemde mensen om me heen. Ik wil mijn familie. Is dat zo’n gek verlangen?
Soms denk ik terug aan vroeger, toen mijn moeder bij ons introk nadat mijn vader overleed. Het was niet altijd makkelijk – ze bemoeide zich overal mee – maar ze hoorde erbij. We vingen elkaar op. Nu lijkt het alsof iedereen vooral met zichzelf bezig is.
‘Je moet meer onder de mensen komen,’ zegt mijn buurvrouw Truus als ze me tegenkomt bij de lift. Maar waar dan? De meeste mensen hier zijn net zo oud als ik, of ouder. We schuifelen langs elkaar in de gang, knikken beleefd, maar echte gesprekken zijn zeldzaam.
Afgelopen zondag was het Moederdag. Marieke kwam langs met haar jongste, Fleur van zes. Ze gaven me een zelfgemaakte kaart en een bos bloemen van de supermarkt. We dronken koffie aan tafel – zij met haar telefoon in de hand, Fleur die zich verveelde – en na een uurtje stonden ze alweer op.
‘We moeten naar voetbaltraining,’ zei Marieke haastig.
Ik bleef achter met de bloemen en een leeg gevoel dat maar niet wilde verdwijnen.
Die avond belde Bas nog even. ‘Alles goed, mam?’ vroeg hij.
‘Ja hoor,’ loog ik.
‘Mooi zo. We komen volgende week even langs.’
Maar volgende week werd volgende maand.
De dagen rijgen zich aaneen. Soms kijk ik uit het raam naar de mensen beneden op straat: jonge stellen met kinderwagens, studenten op fietsen, ouderen met rollators. Iedereen lijkt ergens naartoe te gaan, behalve ik.
Ik probeer mezelf bezig te houden: puzzels maken, breien voor het Leger des Heils, oude fotoalbums doorbladeren. Maar alles voelt als tijdverdrijf tot er weer een dag voorbij is.
Gisteravond heb ik lang wakker gelegen. Ik dacht aan hoe anders het leven liep dan ik had gehoopt. Ik dacht aan Kees, aan onze vakanties op Texel met de kinderen, aan verjaardagen vol lawaai en gelach. Nu hoor ik alleen nog het gezoem van de koelkast.
Vanmorgen heb ik weer geprobeerd met Marieke te praten.
‘Mam,’ zuchtte ze aan de telefoon, ‘ik snap dat het moeilijk is. Maar wij kunnen dit echt niet bieden nu. Misschien moet je toch hulp zoeken.’
‘Hulp zoeken?’ vroeg ik scherp. ‘Bij wie dan? Jullie zijn mijn familie!’
Er viel een pijnlijke stilte.
‘We houden van je, mam,’ zei ze uiteindelijk zachtjes.
Maar liefde zonder nabijheid voelt leeg.
Ik weet dat er duizenden ouderen zijn zoals ik – alleen in een grote stad vol vreemden. Soms denk ik: misschien moet ik gewoon accepteren dat dit het is. Dat ouder worden betekent: steeds meer loslaten tot er niets meer overblijft dan herinneringen en stilte.
Toch blijf ik hopen op een teken van mijn kinderen – een uitnodiging voor een etentje, een spontaan bezoekje, iets dat laat zien dat ik nog meetel.
Misschien ben ik te veeleisend. Misschien verwacht ik te veel van hen in deze tijd waarin iedereen druk is met zichzelf.
Maar is het echt teveel gevraagd om samen oud te worden? Om elkaar vast te houden als het leven moeilijk wordt?
Soms vraag ik me af: wat betekent familie nog als je elkaar niet meer kunt opvangen? Wat zouden jullie doen als je moeder zo alleen was als ik?