De nacht dat alles veranderde: mijn leven met mijn schoonmoeder
‘Waarom kijk je zo naar me, Anouk?’ De stem van mijn schoonmoeder, Ria, snijdt door de stilte van de woonkamer. Buiten raast de wind om het oude rijtjeshuis in Amersfoort, en ik voel mijn hart bonzen in mijn keel. Ik probeer haar blik te ontwijken, maar haar ogen blijven op mij gericht – scherp, onderzoekend, alsof ze elk geheim uit me wil trekken.
‘Ik… ik kijk niet speciaal,’ stamel ik. Mijn handen trillen een beetje terwijl ik de kopjes thee op tafel zet. Ria’s mondhoeken trekken lichtjes omhoog, maar haar glimlach bereikt haar ogen niet. ‘Je kijkt alsof je iets wilt zeggen. Nou, zeg het dan maar gewoon.’
Ik slik. Wat moet ik zeggen? Dat ik me ongemakkelijk voel sinds die avond drie weken geleden, toen we samen in de keuken stonden en ze ineens begon te huilen? Dat ik niet weet hoe ik met haar verdriet moet omgaan? Of dat ik bang ben dat ik nooit goed genoeg zal zijn voor haar zoon – mijn man, Jeroen?
Die nacht is alles veranderd. Jeroen was voor zijn werk naar Groningen, en ik bleef alleen achter met Ria. We hadden samen gegeten – stamppot boerenkool, haar favoriet – en daarna zaten we zwijgend aan de keukentafel. Plotseling brak ze. ‘Weet je, Anouk,’ snikte ze, ‘soms mis ik mijn man zo erg dat het pijn doet.’
Ik wist niet wat ik moest doen. Mijn eigen vader overleed toen ik twaalf was, maar het verdriet van een ander is altijd anders. Ik legde mijn hand op de hare, maar ze trok zich terug. ‘Jij begrijpt het niet,’ zei ze zachtjes.
Sindsdien voel ik een muur tussen ons. Elke keer als Jeroen weg is en ik alleen met haar ben, voel ik paniek opkomen. Wat als ze weer huilt? Wat als ik weer niets kan zeggen?
‘Je bent zo stil,’ zegt Ria nu. Ze tikt met haar nagels op het tafelblad. ‘Vroeger was je veel spraakzamer.’
‘Misschien… misschien ben ik gewoon moe,’ probeer ik.
Ze knikt langzaam, maar haar blik blijft hard. ‘Of misschien voel je je hier niet thuis.’
Die woorden raken me dieper dan ik wil toegeven. Natuurlijk voel ik me niet thuis – niet als zij er is. Maar hoe kan ik dat zeggen? Jeroen houdt van haar, en hij verwacht dat wij het goed kunnen vinden.
De dagen daarna probeer ik het gesprek met Jeroen aan te gaan. ‘Je moeder… ze lijkt zo verdrietig,’ zeg ik voorzichtig terwijl we samen in bed liggen.
Jeroen zucht. ‘Ze mist papa nog steeds. Maar ze vindt jou echt aardig, hoor.’
‘Dat weet ik niet zo zeker.’
Hij draait zich naar me toe. ‘Geef het tijd, Anouk. Ze heeft het moeilijk.’
Maar tijd lijkt alles alleen maar erger te maken. Ria wordt steeds stiller als we samen zijn, of juist bits en kortaf. Ze corrigeert me als ik kook (‘Zo deed ik het nooit voor Jeroen’), of als ik de was ophang (‘Je moet de sokken bij elkaar houden’). Soms lijkt het alsof ze me expres op mijn fouten wijst.
Op een zondagmiddag barst de bom. Jeroen is boodschappen doen en Ria en ik zitten samen in de tuin. Ik probeer over koetjes en kalfjes te praten, maar zij onderbreekt me plotseling.
‘Waarom heb jij eigenlijk nooit kinderen gewild?’ vraagt ze fel.
Ik schrik van haar directheid. ‘Dat… dat weet je toch? Het is moeilijk voor ons.’
Ze kijkt me aan met een mengeling van medelijden en iets wat op minachting lijkt. ‘Vroeger was dat geen excuus. Je probeert het gewoon tot het lukt.’
Mijn wangen gloeien van schaamte en woede. ‘Het is niet zo simpel, Ria.’
Ze haalt haar schouders op. ‘Misschien moet je harder proberen.’
Als Jeroen thuiskomt, trek ik me terug in de slaapkamer en laat de tranen eindelijk stromen. Waarom begrijpt niemand hoe moeilijk dit is? Waarom moet zij altijd zout in de wonden strooien?
De weken verstrijken en de sfeer wordt steeds killer. Jeroen merkt het wel, maar weet niet wat hij ermee aan moet. ‘Misschien moet je gewoon eerlijk tegen haar zijn,’ zegt hij op een avond.
‘En wat moet ik dan zeggen? Dat ze me bang maakt?’
Hij zwijgt.
Op een avond besluit ik het toch te proberen. Ria zit in haar stoel bij het raam, starend naar buiten waar de regen tegen het glas tikt.
‘Ria… mag ik iets vragen?’
Ze draait zich langzaam om.
‘Waarom ben je zo boos op mij?’
Ze kijkt me lang aan, haar ogen waterig maar hard. ‘Ik ben niet boos op jou, Anouk. Ik ben boos op alles wat ik kwijt ben geraakt.’
Ik slik. ‘Maar waarom laat je mij dat voelen?’
Ze zucht diep en kijkt weg. ‘Omdat jij er nog bent. Jij hebt nog alles wat ik verloren heb: liefde, hoop… toekomst.’
Voor het eerst zie ik haar echt – niet als de boze schoonmoeder, maar als een vrouw die verscheurd is door verdriet.
‘Ik weet niet hoe dit moet,’ fluister ik.
Ze glimlacht flauwtjes. ‘Ik ook niet.’
Die avond praten we voor het eerst echt met elkaar – over verlies, over verwachtingen, over pijn die nooit helemaal weggaat. Het is geen wondermiddel; de dagen daarna blijven moeilijk. Maar soms vangen onze blikken elkaar en is er iets zachts, iets van begrip.
Toch blijft er angst: wat als het weer misgaat? Wat als we nooit echt vrede sluiten?
Soms vraag ik me af: hoeveel geduld kun je hebben met iemand die je steeds weer kwetst? En hoeveel liefde heb je nodig om toch te blijven proberen?