Aan het Einde van Mijn Latijn: Hoe Onze Hond Ons Verdeelde
‘Je begrijpt het gewoon niet, Mark!’ schreeuwt Sanne terwijl ze met trillende handen de riem van Bo vasthoudt. Haar ogen zijn rood van het huilen. ‘Hij hoort bij mij, bij ons! Hoe kun je zoiets vragen?’
Ik sta in de deuropening van onze woonkamer in Utrecht, mijn hart bonkt in mijn keel. De regen tikt tegen het raam, alsof het de spanning in huis probeert te overstemmen. Bo, onze blonde labrador, kijkt van Sanne naar mij met zijn grote, onschuldige ogen. Alsof hij weet dat hij het middelpunt is van deze storm.
‘Sanne, ik vraag je niet om te kiezen,’ probeer ik zachtjes, maar mijn stem breekt. ‘Ik wil gewoon weer rust in huis. Sinds Bo er is, lijkt alles anders. Jij bent anders.’
Ze draait zich om, haar schouders schokkend. ‘Rust? Je bedoelt dat je niet tegen hem kunt? Dat je jaloers bent op een hond?’ Haar woorden snijden dieper dan ik wil toegeven.
Het begon allemaal zo onschuldig. We waren vijftien jaar getrouwd, hadden samen veel meegemaakt: mijn ontslag bij de bank, haar burn-out na het overlijden van haar moeder, de miskraam waar we nooit echt over spraken. Maar altijd vonden we elkaar weer terug. Tot Bo kwam.
Sanne had altijd al een hond gewild. ‘Als we ooit een tuin hebben,’ zei ze steevast. En toen we vorig jaar eindelijk dat huisje met een lapje grond in Tuindorp vonden, was haar eerste wens duidelijk: een hond. Ik stemde toe, deels uit liefde, deels uit schuldgevoel omdat ik haar zo vaak had teleurgesteld.
De eerste weken was Bo een schattige pup die iedereen om zijn pootje wond. Sanne straalde weer zoals vroeger; ze lachte, maakte wandelingen door het park en had zelfs weer energie om vrienden uit te nodigen. Maar langzaam veranderde er iets. Bo werd haar alles. Ze sliep met hem op de bank als hij bang was voor onweer, liet afspraken met mij schieten omdat hij niet alleen kon zijn, en zelfs onze vakanties werden aangepast aan wat voor Bo het beste was.
‘Mark, kun jij Bo even uitlaten? Ik moet nog even bellen met mijn zus,’ vroeg ze op een avond terwijl ik net thuiskwam na een lange dag werken bij de gemeente.
‘Ik ben moe, San. Kun je niet even wachten?’
‘Nee, hij moet nu echt naar buiten. Je weet hoe hij wordt als hij te lang binnen zit.’
En zo ging het steeds vaker. Mijn leven draaide om Bo’s schema’s: etenstijd, wandeltijd, speeltijd. Onze gesprekken gingen alleen nog over zijn gezondheid (‘Heb je gezien dat hij wat mank loopt?’), zijn gedrag (‘Hij lijkt gestrest sinds die vuurwerkavond’), zijn voeding (‘Geen brokken meer met graan!’). Ik voelde me langzaam naar de zijlijn geduwd.
Op een avond zat ik alleen aan tafel terwijl Sanne met Bo op de grond speelde. Mijn bord stond onaangeroerd voor me.
‘San,’ begon ik voorzichtig, ‘misschien kunnen we weer eens samen iets doen? Een avondje uit? Zonder Bo?’
Ze keek me aan alsof ik haar iets onmogelijks vroeg. ‘Maar wie past er dan op hem? Je weet hoe hij is als we weg zijn.’
‘Het is maar een hond,’ floepte ik eruit.
De stilte die volgde was ijzig. Ze stond op, pakte Bo op en verdween naar boven.
Vanaf dat moment werd het alleen maar erger. We sliepen steeds vaker apart – zij met Bo in de logeerkamer, ik alleen in ons bed. Vrienden begonnen te vragen waar Sanne was als ik alleen op verjaardagen verscheen. Mijn moeder belde bezorgd: ‘Is alles goed tussen jullie?’
Op een dag kwam ik thuis en vond ik Sanne huilend op de keukenvloer, Bo tegen zich aangedrukt.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik geschrokken.
‘Hij was bijna aangereden,’ snikte ze. ‘Omdat jij het tuinhek niet goed dicht had gedaan!’
De verwijten kwamen steeds vaker en harder. Alles wat misging was mijn schuld – of eigenlijk: mijn schuld tegenover Bo.
Op een druilerige zondagmiddag barstte de bom.
‘Mark,’ zei Sanne met trillende stem terwijl ze haar koffiekopje vasthield alsof het haar laatste houvast was, ‘ik kan zo niet verder. Jij of Bo.’
Ik keek haar aan en voelde hoe vijftien jaar samenleven door mijn vingers glipte. ‘Dat meen je niet…’
‘Jawel,’ fluisterde ze. ‘Ik kan niet kiezen tussen jullie twee, maar zo doorgaan kan ook niet.’
Die nacht sliep ik nauwelijks. Ik hoorde haar zachtjes praten tegen Bo in de logeerkamer, hoorde zijn pootjes over het laminaat tikken als hij naar water zocht. Ik dacht aan onze eerste vakantie samen in Zeeland, aan hoe we samen droomden over kinderen die nooit kwamen, aan hoe we altijd zeiden dat niets ons uit elkaar kon krijgen.
De volgende ochtend pakte ik mijn tas en liep naar beneden. Sanne zat met Bo op schoot aan tafel.
‘Ik ga naar mijn broer in Amersfoort,’ zei ik zachtjes.
Ze knikte zonder op te kijken.
De dagen daarna voelde alles leeg en koud. Mijn broer Jasper probeerde me op te vrolijken (‘Je kunt altijd bij ons blijven slapen’), maar niets hielp. Ik miste Sanne – haar geur, haar lach, zelfs haar koppigheid. Maar bovenal miste ik ons samen-zijn.
Na een week stuurde ze me een bericht: ‘Kunnen we praten?’
We spraken af in het park waar we vroeger altijd wandelden – zonder Bo deze keer.
‘Het spijt me,’ begon ze meteen. ‘Ik ben mezelf kwijtgeraakt in mijn angst om weer iemand te verliezen.’
Ik knikte en voelde tranen prikken achter mijn ogen.
‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ stelde ik voor. ‘Samen.’
Ze glimlachte flauwtjes. ‘Voor jou wil ik dat proberen.’
We begonnen relatietherapie bij een praktijk aan de Oudegracht. Het was zwaar – oude wonden werden opengehaald, pijnlijke waarheden uitgesproken. Maar langzaam vonden we elkaar terug.
Bo bleef bij ons, maar kreeg duidelijke grenzen: geen nachten meer op de bank, geen vakanties meer die alleen om hem draaiden. We leerden opnieuw samenleven – met én zonder hond.
Soms vraag ik me af: hoe kan iets kleins als een hond zo’n grote kloof veroorzaken? En belangrijker nog: hoeveel liefde is er nodig om die kloof weer te overbruggen?