Acht Jaar Zorg voor Mijn Schoondochters Vader: Onzichtbaar in Mijn Eigen Huis
‘Waarom doe ik dit eigenlijk nog?’ De vraag galmt door mijn hoofd terwijl ik de lauwe soep voor Kees opwarm. Zijn kamer ruikt naar medicijnen en oude kranten. Ik hoor zijn zware ademhaling vanuit de gang. Acht jaar geleden kende ik hem nauwelijks – de vader van mijn schoondochter, een stille man uit Groningen die na zijn beroerte nergens meer terechtkon. Mijn zoon Bart en zijn vrouw Marieke vroegen het me bijna verontschuldigend: ‘Mam, het is maar tijdelijk, tot we iets anders vinden.’
‘Scarlett, kun je even komen?’ Kees’ stem klinkt schor en ongeduldig. Ik zet de soep op het dienblad en loop naar binnen. Zijn ogen zijn waterig, zijn handen trillen. ‘Het is weer koud,’ moppert hij. ‘Altijd koud hier.’
‘Ik zal het even opwarmen,’ zeg ik zacht, terwijl ik probeer niet te laten merken hoe moe ik ben. Acht jaar lang heb ik hem gewassen, gevoerd, zijn incontinentiemateriaal verschoond. Acht jaar lang heb ik mijn leven opzijgezet voor een man die nooit echt deel van mijn familie was.
De eerste maanden dacht ik nog: dit is tijdelijk, Scarlett, je bent sterk. Maar maanden werden jaren. Bart kwam steeds minder vaak langs – te druk met werk, zei hij. Marieke had haar handen vol aan hun drie kinderen. ‘We zijn je zo dankbaar, mam,’ zei ze soms aan de telefoon, maar haar stem klonk altijd gehaast.
Op een avond, toen ik net Kees’ bed had verschoond en zijn pillen had gegeven, hoorde ik Bart beneden met Marieke praten.
‘Ze redt het wel, mam is altijd zo zorgzaam.’
‘Maar het is niet eerlijk tegenover haar,’ fluisterde Marieke. ‘We moeten echt iets regelen.’
‘We zoeken al maanden naar een plek voor hem,’ zuchtte Bart. ‘Maar alles zit vol of is te duur.’
Ik stond boven aan de trap en voelde me ineens zo klein. Alsof ik een dienstmeid was in mijn eigen huis.
De dagen werden routine: opstaan, Kees wassen, ontbijt maken, medicijnen geven, wassen draaien, boodschappen doen. Soms kwam mijn zus Anja langs. ‘Scarlett, je moet aan jezelf denken,’ zei ze dan streng. ‘Je bent geen twintig meer.’
‘Wie doet het anders?’ antwoordde ik altijd. ‘Hij heeft niemand.’
Maar diep vanbinnen knaagde het. Waarom voelde niemand zich verantwoordelijk? Waarom was het vanzelfsprekend dat ík alles deed?
Op een gure novemberavond barstte de bom. Kees had een woedeaanval omdat zijn favoriete mok niet schoon was. Hij gooide de soep over het beddengoed en schreeuwde: ‘Je bent net als mijn vrouw – altijd te langzaam!’
Ik stond daar met trillende handen en voelde de tranen branden achter mijn ogen.
‘Kees,’ zei ik zacht, ‘ik doe mijn best.’
‘Jouw best is niet goed genoeg!’ snauwde hij.
Die nacht lag ik wakker. Mijn gedachten tolden. Was dit mijn leven geworden? Onzichtbaar zorgen voor iemand die me niet eens mocht?
De volgende dag belde ik Bart.
‘Bart, dit kan zo niet langer,’ zei ik met trillende stem. ‘Ik trek het niet meer.’
Hij zuchtte diep. ‘Mam, we weten dat het zwaar is… Maar je weet hoe moeilijk het is om een plek te vinden.’
‘Jullie weten niet hoe zwaar het is,’ beet ik hem toe. ‘Jullie komen nooit!’
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn.
Na dat gesprek veranderde er niets. De weken sleepten zich voort. Soms dacht ik eraan om gewoon weg te lopen – mijn jas te pakken en naar Anja te gaan. Maar dan zag ik Kees daar liggen, hulpeloos en afhankelijk van mij.
Op een dag kwam Marieke onverwacht langs met de kinderen. Ze gaven Kees een vluchtige knuffel en verdwenen naar boven om te spelen.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg Marieke terwijl ze haar jas uittrok.
‘Hoe denk je dat het gaat?’ antwoordde ik bitterder dan bedoeld.
Ze keek me aan, haar ogen groot van schrik.
‘Sorry… We waarderen echt alles wat je doet.’
‘Dat zeg je altijd,’ fluisterde ik. ‘Maar niemand helpt.’
Ze zweeg en keek naar haar handen.
Die avond zat ik alleen aan tafel met een kop thee. Ik dacht aan vroeger – aan de tijd dat Bart klein was en alles vanzelfsprekend leek: liefde, zorg, dankbaarheid. Nu voelde alles als een verplichting.
De winter ging voorbij in een waas van slapeloze nachten en eindeloze zorgmomenten. Soms droomde ik dat Kees eindelijk een plek kreeg in een verzorgingshuis en dat mijn huis weer van mij was – stil, leeg misschien, maar tenminste van mij.
Op een dag belde Anja weer.
‘Scarlett, je moet echt voor jezelf kiezen,’ zei ze fel. ‘Dit vreet je op.’
Ik huilde aan de telefoon – voor het eerst in jaren liet ik alles los.
‘Ik weet niet wie ik ben zonder zorgen voor iemand anders,’ snikte ik.
‘Je bent Scarlett,’ zei Anja zacht. ‘Mijn zus. Een vrouw met dromen en verlangens.’
Die woorden bleven hangen.
Een maand later kreeg Kees eindelijk een plek in een verpleeghuis in Assen. Bart kwam hem ophalen met Marieke. Ze gaven me een bos bloemen en een kaartje: “Bedankt voor alles.”
Ik stond in de deuropening terwijl ze Kees naar buiten begeleidden. Mijn huis voelde ineens groot en leeg – maar ook licht.
Die avond zat ik alleen op de bank. Ik keek naar de bloemen op tafel en voelde een mengeling van opluchting en verdriet.
Acht jaar had ik gezorgd voor iemand die nooit echt familie werd. Acht jaar had niemand écht gezien wat ik opofferde.
Nu vraag ik me af: hoeveel vrouwen zoals ik zijn er nog meer – onzichtbaar, onmisbaar? Wanneer worden wij eens gezien?