Achter de Glimlach: Het Verhaal van Marijke

‘Marijke, waarom kijk je zo somber? Je hebt alles wat je hartje begeert!’

De stem van mijn moeder galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik in de keuken sta, mijn handen trillend om een kopje thee. Buiten regent het zachtjes tegen het raam, maar binnen stormt het. Mijn man, Kees, zit in de woonkamer met de krant. De kinderen zijn allang het huis uit, maar hun stemmen echoën soms nog door de gangen.

‘Mam, je moet echt eens leren genieten,’ zei mijn dochter Anne laatst aan de telefoon. ‘Iedereen zou jaloers zijn op jouw leven.’

Ze heeft geen idee. Niemand heeft dat.

Ik kijk naar mijn spiegelbeeld in het raam. Mijn gezicht is ouder geworden, rimpels rond mijn ogen van het lachen – of misschien van het huilen. Ik weet het niet meer. Iedereen denkt dat ik gelukkig ben. Dat ik alles onder controle heb. Maar elke dag draag ik een gewicht mee dat niemand ziet.

‘Marijke, kun je even komen?’ roept Kees vanuit de woonkamer.

‘Ja, ik kom eraan,’ antwoord ik, terwijl ik diep ademhaal en mijn glimlach opzet. Dezelfde glimlach die ik al jaren draag als een masker.

‘Wat is er?’ vraag ik terwijl ik de kamer binnenloop.

Kees kijkt niet op van zijn krant. ‘Heb je de boodschappenlijst al gemaakt? Je weet dat mijn moeder morgen komt.’

Mijn maag draait om. Zijn moeder. Altijd kritisch, altijd met een opmerking over hoe ik het huishouden run of hoe ik de kinderen heb opgevoed. Alsof ik nooit goed genoeg ben.

‘Ja, ik heb het lijstje al klaar,’ zeg ik zacht.

‘Goed zo,’ mompelt hij, nog steeds verdiept in het nieuws.

Ik ga tegenover hem zitten en kijk naar zijn gezicht. We zijn al dertig jaar getrouwd. Vroeger was hij lief, attent. Nu lijkt hij vooral afwezig, opgeslokt door zijn werk en zijn eigen zorgen. Soms vraag ik me af of hij me nog wel ziet staan.

Mijn telefoon trilt. Een berichtje van mijn zus, Ingrid: ‘Bel me als je tijd hebt. Ik moet even spuien.’

Ik glimlach flauwtjes. Ingrid belt altijd als ze problemen heeft met haar man of haar puberende zoon. Ze noemt mij haar rots in de branding. Maar wie is er voor mij?

Ik besluit haar later terug te bellen en loop naar boven om de was te doen. In de slaapkamer ruikt het naar wasmiddel en iets ouds – misschien herinneringen die zich vastklampen aan de muren.

Terwijl ik sokken sorteer, denk ik terug aan vroeger. Aan hoe ik als jong meisje droomde van een groots leven. Ik wilde reizen, schrijven, misschien zelfs acteren. Maar toen ontmoette ik Kees op een feestje in Utrecht en alles veranderde. Hij was charmant, grappig en beloofde me de wereld.

‘We gaan samen oud worden,’ zei hij op onze trouwdag.

En nu zijn we oud. Maar samen? Ik weet het niet meer.

De kinderen kwamen snel achter elkaar: Anne en Tom. Ik hield zielsveel van ze, maar verloor mezelf ergens tussen luiers, schoolpleinruzies en ouderavonden. Mijn dromen verdwenen naar de achtergrond; het gezin kwam op de eerste plaats.

‘Mam, kun je me ophalen van hockey?’
‘Mam, waar is mijn gymtas?’
‘Mam, Anne heeft mijn fiets gepakt!’

Altijd was er iemand die iets van me nodig had.

Toen de kinderen uit huis gingen, dacht ik dat er ruimte zou komen voor mezelf. Maar die ruimte voelde leeg aan. Stilte waar eerst chaos was. Ik probeerde vrijwilligerswerk te doen bij het buurthuis, maar voelde me daar ook een buitenstaander tussen de andere vrouwen die allemaal hun eigen groepjes hadden.

Op familiefeestjes ben ik degene die lacht om andermans grappen en zorgt dat iedereen genoeg te eten heeft. Mijn schoonmoeder zegt dan: ‘Marijke is altijd zo opgewekt!’

Maar niemand vraagt ooit hoe het écht met me gaat.

Afgelopen kerst barstte er iets in mij. We zaten met z’n allen aan tafel – Kees, de kinderen met hun partners, zelfs mijn zus met haar gezin was er. Iedereen praatte door elkaar heen over werk, vakanties en huizenprijzen.

Opeens voelde ik tranen prikken achter mijn ogen. Ik stond op en liep naar de keuken onder het mom van ‘even koffie zetten’. Daar leunde ik tegen het aanrecht en liet de tranen stromen.

‘Mam?’ hoorde ik opeens achter me.
Het was Tom.
‘Gaat het wel?’
Ik veegde snel mijn wangen droog en glimlachte geforceerd.
‘Natuurlijk jongen, gewoon moe.’
Hij keek me aan met een blik die langer bleef hangen dan normaal.
‘Je hoeft niet altijd sterk te zijn, mam.’

Die woorden bleven dagenlang in mijn hoofd hangen.

Waarom voel ik me zo alleen? Waarom durf ik niet te zeggen wat er echt in me omgaat?

Misschien omdat iedereen altijd zegt dat ik zo sterk ben. Dat ze op me rekenen. Dat ze jaloers zijn op mijn leven.

Maar niemand ziet hoe zwaar het soms is om altijd degene te zijn die alles opvangt.

Een paar weken geleden heb ik een brief geschreven aan mezelf. Ik schreef alles op wat ik nooit hardop durfde te zeggen:

‘Ik ben bang dat niemand me echt kent. Dat als ik morgen weg zou zijn, mensen alleen mijn glimlach zouden herinneren – niet mijn angsten, niet mijn dromen die nooit uitkwamen.’

Ik heb die brief verstopt in mijn nachtkastje.

Gisteren belde Ingrid weer. Ze huilde omdat haar man haar had uitgescholden tijdens een ruzie over geld.
‘Jij hebt het zo goed voor elkaar, Marijke,’ snikte ze. ‘Jij bent altijd zo sterk.’
Ik wilde schreeuwen: ‘Nee! Ik ben ook bang! Ik voel me ook klein!’
Maar ik zei alleen: ‘Het komt wel goed, zus.’

’s Nachts lag ik wakker naast Kees, die zacht snurkte. Ik dacht aan vroeger – aan wie ik was voordat iedereen iets van mij verwachtte.

Vanochtend keek ik mezelf weer aan in het raam terwijl de regen viel.
Misschien moet ík degene zijn die verandert. Misschien moet ík eindelijk zeggen wat er in me leeft.
Maar hoe doe je dat na al die jaren?
Durf jij jezelf te laten zien als iedereen denkt dat je gelukkig bent?
Of blijf je glimlachen tot niemand meer vraagt hoe het écht met je gaat?