Alleenstaande vader in Rotterdam: Nachtelijke strijd, tranen en onverwachte hoop
‘Papa, waarom moet je alweer weg vannacht?’
De stem van mijn dochtertje Sophie trilt terwijl ze haar knuffelbeer steviger vasthoudt. Ik kniel neer bij haar bed, strijk een plukje blond haar uit haar gezicht en slik de brok in mijn keel weg. ‘Omdat papa moet werken, lieverd. Maar ik kom altijd terug, dat beloof ik.’
Ze draait zich om, haar rug naar mij toe, en ik voel de afstand tussen ons groeien. Sinds Marloes drie maanden geleden vertrok – zonder uitleg, zonder briefje, alleen een koffer en haar parfum dat nog in de gang hangt – is alles veranderd. Mijn zoon Lars, net twaalf, praat nauwelijks nog. Sophie is zes en vraagt elke avond wanneer mama terugkomt. Ik heb geen antwoord.
De klok tikt genadeloos richting half elf. Mijn nachtdienst in de Rotterdamse haven wacht niet. Ik trek mijn jas aan in de gang en hoor Lars zachtjes zeggen: ‘Je had beloofd dat je naar mijn voetbalwedstrijd zou komen.’
‘Ik weet het, jongen,’ fluister ik. ‘Maar het werk…’
Hij kijkt me niet aan. ‘Altijd dat werk.’
De deur valt achter me dicht. De koude lucht van de Maas waait me tegemoet als ik op mijn fiets stap. Mijn handen trillen – van vermoeidheid, van schuldgevoel, van alles wat ik niet kan zeggen.
Op het werk is het donker en stil. De containers torenen boven me uit als reuzen. Mijn collega’s groeten kort; niemand vraagt hoe het thuis gaat. Iedereen heeft zijn eigen zorgen. Ik laad dozen, til, zweet, denk aan Sophie en Lars die nu alleen zijn in ons kleine appartement in Delfshaven.
Rond drie uur ’s nachts, als mijn rug pijn doet en mijn hoofd zwaar is van het slaapgebrek, voel ik mijn telefoon trillen. Een onbekend nummer. Even twijfel ik – misschien Marloes? Maar nee, dat zou te makkelijk zijn.
‘Met Jeroen,’ fluister ik schor.
‘Meneer van Dijk? Dit is mevrouw De Groot van Jeugdzorg.’
Mijn hart slaat over.
‘We hebben een melding ontvangen over uw gezinssituatie. Zou u morgen kunnen langskomen voor een gesprek?’
Ik knik, ook al kan ze dat niet zien. ‘Natuurlijk.’
De rest van de nacht werk ik op de automatische piloot. In mijn hoofd razen gedachten: wie heeft gebeld? De buren? De school? Ben ik echt zo’n slechte vader?
Thuis tref ik Lars aan de keukentafel met zijn laptop open. Sophie slaapt nog. Lars kijkt niet op als ik binnenkom.
‘Jeugdzorg heeft gebeld,’ zeg ik voorzichtig.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Misschien beter ook.’
Zijn woorden snijden dieper dan hij beseft.
Bij Jeugdzorg zit mevrouw De Groot tegenover me met een map vol papieren. Ze kijkt me streng aan.
‘Meneer van Dijk, we maken ons zorgen om uw kinderen. Ze zijn vaak alleen thuis, uw zoon presteert slecht op school en uw dochter is angstig.’
Ik voel de tranen prikken maar slik ze weg. ‘Ik doe mijn best. Ik werk nachtdiensten omdat ik anders de huur niet kan betalen. Hun moeder… ze is weg.’
Ze knikt begrijpend maar haar blik blijft hard. ‘Misschien heeft u hulp nodig.’
Terug thuis barst ik uit in tranen aan de keukentafel. Lars komt naast me zitten, legt zijn hand op mijn schouder.
‘Het is niet jouw schuld, pap,’ zegt hij zacht.
Die avond besluit ik hulp te zoeken. Ik bel mijn zus Anouk in Utrecht – we hebben elkaar jaren niet gesproken sinds die ruzie over de erfenis van onze ouders.
‘Anouk… het spijt me van alles vroeger. Ik heb je nodig.’
Aan de andere kant blijft het even stil, dan hoor ik haar snikken.
‘Kom maar hier met de kinderen,’ zegt ze uiteindelijk. ‘We lossen dit samen op.’
De weken daarna pendel ik tussen Rotterdam en Utrecht. Anouk vangt Sophie en Lars op na school; ik probeer overdag wat te slapen en ’s nachts te werken. Het is zwaar, maar iets in mij breekt open – ik hoef het niet alleen te doen.
Op een avond vind ik een brief in de brievenbus zonder afzender. Mijn hart bonkt als ik het handschrift herken: Marloes.
‘Lieve Jeroen,
Het spijt me dat ik ben weggegaan zonder uitleg. Ik kon het niet meer aan – de druk, het gevoel dat ik faalde als moeder en vrouw. Ik ben nu in Groningen bij mijn zus en volg therapie. Geef de kinderen alsjeblieft een knuffel van mij. Misschien kan ik ooit terugkomen, als ik mezelf weer gevonden heb.
Liefs,
Marloes’
Ik lees de brief drie keer voordat ik hem voorzichtig opvouw en in mijn jaszak stop.
Die nacht vertel ik Lars en Sophie over mama’s brief. Sophie huilt zachtjes; Lars kijkt naar buiten maar knikt langzaam.
‘Misschien komt het ooit goed,’ zegt hij.
De maanden verstrijken. Met hulp van Anouk en Jeugdzorg vinden we langzaam een nieuw ritme. Ik krijg overdag werk bij een distributiecentrum zodat ik ’s avonds thuis kan zijn voor de kinderen. Het blijft moeilijk – geldzorgen, verdriet om Marloes, schuldgevoelens – maar er is ook hoop.
Soms vraag ik me af: hoe lang kun je blijven vechten voordat je breekt? Maar misschien draait het daar niet om. Misschien gaat het erom dat je elke dag opnieuw probeert – voor jezelf, voor je kinderen, voor wie je liefhebt.
Hebben jullie ooit zo’n moment gehad waarop alles leek te breken? Wat hield jullie overeind?