Alles kwijt – zelfs de waterkoker: Mijn leven tussen vier muren en een dominante schoonmoeder

‘Waar is de waterkoker gebleven?’ Mijn stem trilt terwijl ik de kastjes open en dicht sla. Jeroen zit aan de keukentafel, zijn blik gefixeerd op zijn telefoon. ‘Geen idee,’ mompelt hij zonder op te kijken.

Ik weet wel beter. De waterkoker is weg, net als de broodrooster, het servies van mijn oma en zelfs het schilderijtje dat ik van mijn moeder kreeg toen ik uit huis ging. Alles wat mij aan thuis deed denken, is verdwenen. En ik weet precies wie erachter zit: Wilma, mijn schoonmoeder.

Het begon allemaal onschuldig. Wilma kwam na het overlijden van haar man steeds vaker langs. ‘Het is zo stil thuis,’ zei ze dan met een zielig gezicht. Jeroen vond het zielig voor haar. ‘Ze heeft niemand meer, Marjolein. Laat haar gewoon even blijven.’

Maar ‘even’ werd weken. En weken werden maanden. Ze nam haar intrek in onze logeerkamer en al snel voelde het alsof zij de baas was in ons huis. Ze bepaalde wat we aten (‘Jeroen houdt niet van broccoli, dat weet je toch?’), wanneer we naar bed gingen (‘Het is al laat, jongens!’) en zelfs hoe we ons huis inrichtten (‘Dat schilderij hangt scheef, zal ik het even goed doen?’).

Op een dag kwam ik thuis van mijn werk en trof ik haar aan in de woonkamer, omringd door dozen. ‘Ik heb wat opgeruimd,’ zei ze opgewekt. ‘Je had zoveel spullen die je toch nooit gebruikt.’

‘Maar dat zijn míjn spullen!’ riep ik uit.

Ze haalde haar schouders op. ‘Ach kind, je moet leren loslaten.’

Jeroen stond erbij en keek ernaar. ‘Laat maar, Marjolein. Mam bedoelt het goed.’

Vanaf dat moment voelde ik me een indringer in mijn eigen huis. Mijn favoriete mok was verdwenen, net als de plaid waar ik altijd onder kroop als ik het koud had. Zelfs de geur van mijn parfum leek te zijn vervangen door Wilma’s zware lavendel-luchtverfrisser.

Ik probeerde met Jeroen te praten. ‘Dit kan zo niet langer,’ zei ik zachtjes terwijl we in bed lagen.

Hij zuchtte diep. ‘Ze heeft niemand meer, Marjolein. Kun je niet een beetje begrip tonen?’

‘En wie heeft er begrip voor mij?’ vroeg ik snikkend.

Maar Jeroen draaide zich om en deed het licht uit.

De weken daarna werd het alleen maar erger. Wilma begon zelfs mijn kleding te wassen – en te strijken op haar manier. Mijn favoriete trui kwam terug met een gat erin. ‘Oeps, die was niet bestand tegen 90 graden,’ zei ze zonder blikken of blozen.

Op een avond kwam ik thuis en rook ik iets vreemds. In de keuken stond Wilma te koken – met míjn receptenboek in haar handen.

‘Wat doe je?’ vroeg ik.

‘Jeroen houdt van stamppot,’ zei ze streng. ‘Dat exotische eten van jou vindt hij niks.’

Ik voelde de tranen branden achter mijn ogen. Dit was niet meer mijn huis, niet meer mijn leven.

Op een dag was zelfs de waterkoker weg. Ik wist niet of ik moest lachen of huilen.

‘Waarom laat je dit toe?’ vroeg ik Jeroen die avond.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ze is mijn moeder.’

‘En ik ben je vrouw!’ riep ik uit.

Het bleef stil.

De volgende ochtend besloot ik dat het genoeg was geweest. Ik belde mijn beste vriendin Sanne en stortte mijn hart uit.

‘Je moet voor jezelf opkomen, Marjolein,’ zei ze fel. ‘Dit is jouw huis!’

Met knikkende knieën liep ik die avond naar Wilma toe. Ze zat op de bank, haar voeten op tafel.

‘Wilma, we moeten praten,’ begon ik.

Ze keek me aan met die kille blik die me altijd zo onzeker maakte.

‘Ik wil dat je stopt met mijn spullen weggooien en dat je rekening houdt met mij in dit huis,’ zei ik zo stevig mogelijk.

Ze snoof minachtend. ‘Dit huis is van Jeroen.’

‘Nee,’ zei ik zacht maar vastberaden. ‘Dit huis is van ons.’

Jeroen kwam binnen en keek van mij naar zijn moeder.

‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg hij vermoeid.

‘Jeroen, dit kan zo niet langer,’ zei ik terwijl mijn stem brak. ‘Ik voel me niet meer thuis in ons eigen huis.’

Wilma sprong op. ‘Dus jij kiest haar kant?’

Jeroen keek naar mij, toen naar zijn moeder. Het leek uren te duren voordat hij iets zei.

‘Mam… misschien moet je even bij tante Els logeren,’ zei hij uiteindelijk aarzelend.

Wilma keek hem aan alsof hij haar had verraden. Ze pakte haar tas en liep zonder iets te zeggen de deur uit.

De stilte die achterbleef was oorverdovend.

Die nacht lag ik wakker naast Jeroen. Ik wist niet of ik opgelucht moest zijn of verdrietig. Was dit het einde van onze problemen? Of juist het begin?

De dagen daarna probeerden Jeroen en ik elkaar weer te vinden. Het was onwennig – alsof we elkaar opnieuw moesten leren kennen zonder Wilma’s schaduw tussen ons in.

Soms betrapte ik mezelf erop dat ik naar haar stem luisterde in mijn hoofd: ‘Doe je dat nou wel goed?’, ‘Dat zou ik anders doen…’

Maar langzaam vond ik mezelf terug. Ik kocht een nieuwe waterkoker – felrood deze keer, als symbool voor een nieuw begin.

Op een dag stond Wilma ineens weer voor de deur, met een doos in haar handen.

‘Je spullen,’ zei ze kortaf.

Ik nam de doos aan en keek haar aan. Voor het eerst zag ik iets kwetsbaars in haar ogen – eenzaamheid misschien?

‘Wil je binnenkomen voor een kop thee?’ vroeg ik voorzichtig.

Ze schudde haar hoofd en liep weg zonder om te kijken.

Jeroen sloeg zijn arm om me heen terwijl we samen naar de rode waterkoker keken die zachtjes stond te pruttelen.

Soms vraag ik me af: hoeveel kun je verliezen voordat je jezelf kwijtraakt? En hoeveel moed heb je nodig om jezelf weer terug te vinden? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen familie en jezelf?