“Alles wat ik dacht te weten, bleek een leugen: Het verhaal van een gebroken vertrouwen”

‘Hoe lang weet je het al, mam?’

De stem van mijn dochter, Lotte, trilt. Ze kijkt me aan met die grote blauwe ogen die ze van Daan heeft. Ik voel mijn keel dichtknijpen. ‘Sinds vorige week,’ fluister ik. ‘Sinds vorige week weet ik het zeker.’

Het is alsof de muren van ons huis – dat rijtjeshuis in Amersfoort waar we vijftien jaar geleden vol hoop introkken – langzaam op me afkomen. Ik hoor het getik van de regen tegen het raam, de klok in de gang die elke seconde harder lijkt te tikken. Alles in mij schreeuwt om rust, maar er is alleen maar chaos.

Daan en ik waren altijd dat stel waar anderen tegenop keken. We leerden elkaar kennen op de universiteit in Utrecht. Hij was grappig, slim, een beetje eigenwijs. Ik viel voor zijn glimlach en zijn belofte dat hij altijd voor me zou zorgen. ‘Familie is het allerbelangrijkste,’ zei hij altijd. En ik geloofde hem. Blind.

Tot vorige week.

Het begon met kleine dingen. Daan kwam steeds later thuis van zijn werk bij de gemeente. Hij rook vaker naar parfum dat niet van mij was. Zijn telefoon lag ineens altijd op stil, omgekeerd op tafel. Maar ik wilde het niet zien. ‘Hij werkt hard voor ons,’ zei ik tegen mezelf. ‘Hij is moe.’

Totdat ik op een vrijdagavond thuiskwam van mijn werk in het ziekenhuis en Lotte huilend op de bank vond. ‘Mam, ik moet je iets vertellen,’ snikte ze. ‘Ik hoorde papa bellen met iemand… hij zei dat hij van haar hield.’

Mijn wereld stortte in.

Ik confronteerde Daan diezelfde avond nog. Hij zat aan de keukentafel, zijn laptop opengeklapt, alsof er niets aan de hand was. ‘Daan,’ begon ik, mijn stem trillend, ‘is er iets wat je me moet vertellen?’

Hij keek op, zijn ogen schoten weg. ‘Waar heb je het over?’

‘Over jou en Sanne.’

Zijn gezicht werd lijkbleek. Sanne. Zijn collega van de afdeling communicatie. De vrouw met wie hij de laatste maanden steeds vaker samenwerkte aan projecten, waar hij altijd zo enthousiast over vertelde.

‘Het spijt me,’ zei hij uiteindelijk zacht. ‘Het is… het is gebeurd.’

‘Hoe lang al?’

‘Een paar maanden.’

Ik voelde mijn hart breken. Vijftien jaar samen, twee kinderen, zoveel gedeelde herinneringen – en alles in één klap weg.

De dagen daarna waren een waas van verdriet en woede. Mijn moeder belde elke dag: ‘Meid, je moet sterk zijn voor de kinderen.’ Mijn zus Marieke kwam langs met wijn en chocola, maar haar ogen waren vol medelijden. En overal waar ik kwam – op school, bij de bakker – had ik het gevoel dat mensen fluisterden.

Want iedereen wist het al. Behalve ik.

Op een ochtend stond ik in de supermarkt toen buurvrouw Els naar me toe kwam. Ze legde haar hand op mijn arm en zei zacht: ‘Wat vreselijk voor je, Iris. Maar je wist het zeker al langer?’

Ik kon alleen maar knikken en snel weglopen. De schaamte brandde op mijn wangen.

’s Avonds zat Daan weer aan de keukentafel. Hij had zijn spullen gepakt en sliep nu bij zijn broer in Hilversum, maar kwam elke dag langs voor de kinderen.

‘Mag ik even met je praten?’ vroeg hij voorzichtig.

Ik knikte.

‘Ik heb een fout gemaakt,’ begon hij. ‘Een enorme fout. Maar ik wil vechten voor ons gezin. Voor jou, voor Lotte en Bram.’

Ik keek hem aan en voelde alleen maar leegte.

‘Waarom?’ vroeg ik zacht. ‘Waarom Sanne? Waarom dit alles kapotmaken?’

Hij haalde zijn schouders op, tranen in zijn ogen. ‘Ik weet het niet. Het gebeurde gewoon… Ik voelde me gezien door haar, begrepen…’

‘En door mij niet meer?’

Hij zweeg.

De weken sleepten zich voort. Lotte praatte nauwelijks meer met haar vader; Bram deed alsof er niets aan de hand was en vluchtte in zijn spelcomputer. Ik probeerde te functioneren – werken, koken, wassen – maar alles voelde zinloos.

Op een avond zat ik met Marieke op de bank.

‘Wat ga je doen?’ vroeg ze zacht.

‘Ik weet het niet,’ antwoordde ik eerlijk. ‘Soms denk ik: vergeef hem, voor de kinderen, voor alles wat we samen hebben opgebouwd… Maar dan voel ik weer die pijn, dat verraad…’

Ze pakte mijn hand vast.

‘Je hoeft niet sterk te zijn als je dat niet bent,’ zei ze. ‘Je mag ook kiezen voor jezelf.’

Die nacht lag ik wakker en dacht aan vroeger: aan onze bruiloft in dat kleine kerkje in Soest, aan de geboortes van Lotte en Bram, aan al die vakanties aan zee… Was dat allemaal een leugen geweest?

De volgende ochtend stond Daan weer op de stoep.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij schuchter.

Ik liet hem binnen en we gingen aan tafel zitten.

‘Ik wil terugkomen,’ zei hij zacht. ‘Ik wil alles goedmaken.’

Ik keek hem aan en voelde hoe mijn hart zich aanspande.

‘Ik weet niet of ik dat kan,’ zei ik eerlijk. ‘Ik weet niet of ik ooit nog kan vertrouwen.’

Hij knikte langzaam.

‘Geef me één kans,’ smeekte hij.

Maar hoe geef je iemand een kans die alles wat je dacht te weten heeft vernietigd?

’s Avonds zat ik alleen in de woonkamer, luisterend naar het zachte gesnurk van Bram boven en het getik van Lotte’s vingers op haar telefoon.

Was dit het moment om mezelf opnieuw uit te vinden? Om eindelijk te kiezen voor mijn eigen geluk?

Of is vergeven sterker dan vergeten?

Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond? Is liefde genoeg om te blijven vechten als vertrouwen voorgoed gebroken lijkt?