Als de Liefde Bevroren Raakt: Mijn Onuitgesproken Reis
‘Dus je gaat echt weg bij Jeroen?’ De stem van mijn moeder snijdt door de stilte als een mes. Haar ogen, blauw als de lucht op een winterse dag, priemen in de mijne. Ik voel mijn keel dichtknijpen, maar ik dwing mezelf haar aan te kijken.
‘Ja, mam. Ik kan niet meer. Het is op.’ Mijn stem klinkt schor, alsof ik al uren heb gehuild. Misschien is dat ook zo.
Ze schudt haar hoofd, grijpt naar haar mok thee alsof die haar kan redden van het verdriet dat tussen ons in hangt. ‘Je hebt kinderen, Eva. Je kunt niet zomaar alles opgeven.’
Ik wil schreeuwen dat ik niet alles opgeef, dat ik juist vecht voor mezelf, maar de woorden blijven steken. Mijn gedachten razen: hoe ben ik hier beland? Was het die avond in november, toen Jeroen voor de zoveelste keer laat thuiskwam en naar bier rook? Of was het veel eerder, toen we elkaar langzaam kwijtraakten in de sleur van werk, kinderen en verwachtingen?
Mijn dochter Lotte sluipt de kamer binnen, haar knuffel stevig tegen zich aangedrukt. ‘Mama, waarom huil je?’ Haar stemmetje breekt iets in mij. Ik trek haar op schoot en voel haar warme lijfje tegen me aan. ‘Omdat mama verdrietig is, lieverd. Maar het komt goed.’
Mijn moeder zucht diep. ‘Je vader zou zich omdraaien in zijn graf als hij dit wist.’
‘Misschien,’ fluister ik. ‘Maar ik leef nog, mam. Ik moet verder.’
De dagen daarna zijn een waas van dozen inpakken, papieren ondertekenen en gesprekken met de mediator. Jeroen zwijgt vooral. Soms kijkt hij me aan met die blik die ooit warmte betekende, maar nu alleen nog verwijt uitstraalt.
‘Waarom doe je dit ons aan?’ vraagt hij op een avond terwijl we samen aan tafel zitten, de kinderen bij mijn moeder.
‘Ik doe dit niet alleen jou aan,’ zeg ik zacht. ‘Ik doe dit ook mezelf aan. We zijn niet gelukkig meer, Jeroen. We doen elkaar pijn.’
Hij slaat met zijn vuist op tafel. ‘En dat is dan reden genoeg om alles kapot te maken?’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Het is al kapot.’
De stilte die volgt is ondraaglijk. Buiten raast de wind door de bomen; binnen raast het verdriet door mijn hoofd.
Mijn broer Mark belt me die avond. ‘Mam is overstuur,’ zegt hij zonder omwegen. ‘Ze begrijpt er niks van.’
‘Ik weet het,’ zucht ik. ‘Maar dit is mijn leven, Mark.’
‘Je weet dat ik achter je sta,’ zegt hij na een korte stilte. ‘Maar probeer haar niet kwijt te raken, oké?’
Ik beloof het hem, maar diep vanbinnen weet ik dat sommige dingen onherstelbaar zijn.
Op een regenachtige woensdagmiddag sta ik voor het schoolplein te wachten op Lotte en haar broertje Bram. Moeders praten over vakantieplannen en voetbaltrainingen; ik voel me een buitenstaander in mijn eigen leven.
‘Eva! Gaat het een beetje?’ vraagt Saskia, een moeder uit Bram’s klas.
Ik knik en glimlach flauwtjes. ‘Het gaat wel.’
Ze legt haar hand op mijn arm. ‘Als je wilt praten…’
‘Dank je,’ fluister ik.
’s Avonds lig ik wakker in mijn nieuwe appartementje in Utrecht-Oost. De muren zijn kaal, het bed voelt vreemd aan zonder Jeroen naast me. Ik staar naar het plafond en vraag me af of ik ooit weer echt gelukkig zal zijn.
De weken verstrijken. Lotte huilt vaak als ze naar Jeroen moet; Bram trekt zich terug in zichzelf. Mijn moeder belt minder vaak. Op een dag staat ze onverwacht voor de deur.
‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt ze aarzelend.
Ik knik en zet koffie. We zitten zwijgend tegenover elkaar.
‘Weet je nog,’ begint ze na een tijdje, ‘hoe je vroeger altijd zei dat je nooit zou worden zoals ik? Altijd alles opgeven voor anderen?’
Ik glimlach flauwtjes. ‘Ja.’
Ze pakt mijn hand vast. ‘Misschien had je gelijk.’
Tranen prikken achter mijn ogen. Voor het eerst sinds maanden voel ik me gezien.
Op een zondagmiddag neem ik de kinderen mee naar het park. Ze rennen lachend over het gras; even lijkt alles weer normaal. Maar als we thuiskomen, ligt er een brief van Jeroen op de mat.
‘Eva,’ schrijft hij, ‘ik snap het nog steeds niet helemaal, maar ik wil proberen vrienden te blijven voor de kinderen.’
Ik huil als ik zijn woorden lees – van opluchting, van verdriet om wat verloren is gegaan.
’s Avonds bel ik Mark en vertel hem over de brief.
‘Misschien komt het ooit goed tussen jullie,’ zegt hij hoopvol.
‘Misschien,’ antwoord ik. Maar diep vanbinnen weet ik dat sommige dingen voorgoed veranderd zijn.
De maanden gaan voorbij. Langzaam bouw ik een nieuw leven op: nieuwe vrienden, nieuwe routines, nieuwe dromen. Soms mis ik Jeroen nog steeds – of eigenlijk: wie we ooit samen waren.
Op een avond zit ik met Lotte op bed; ze kijkt me ernstig aan.
‘Mama, ben je nu gelukkig?’
Ik slik en denk na voordat ik antwoord geef.
‘Ik weet het niet precies,’ zeg ik eerlijk. ‘Maar ik ben wel mezelf weer aan het worden.’
En terwijl ik haar instop en haar blonde haren uit haar gezicht strijk, vraag ik me af: hoeveel moet je verliezen om jezelf terug te vinden? En durf jij dat risico te nemen?