Als het morgen geen geld is, is alles voorbij – Het verhaal van Esmée

‘Esmée, luister nou eens!’ Daan’s stem trilt van frustratie terwijl hij zijn handen door zijn haar haalt. ‘Als jij morgen niet met het geld komt, dan… dan weet ik niet of dit nog zin heeft.’

Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Ik staar naar de lege koffiekopjes op tafel, de kruimels van de stroopwafels die we niet eens hebben opgegeten. Buiten tikt de regen tegen het raam van ons kleine appartement in Utrecht. Ik voel me misselijk. Hoe is het zover gekomen?

‘Daan, ik… Ik weet niet waar ik dat geld vandaan moet halen,’ fluister ik. Mijn stem klinkt klein, alsof ik mezelf nauwelijks hoor.

Hij zucht diep. ‘Esmée, het is altijd hetzelfde. Je familie heeft geld, jij hebt een goede baan bij dat notariskantoor, maar als het erop aankomt, sta ik er alleen voor. Mijn moeder kan haar huur niet betalen, en jij…’

‘Mijn familie heeft mij al genoeg geholpen,’ onderbreek ik hem. ‘En mijn baan… Je weet dat ik net die promotie misliep. Ik kan niet zomaar duizenden euro’s uit het niets toveren.’

Daan kijkt me aan met een blik die ik niet herken. Is het teleurstelling? Woede? Of gewoon wanhoop?

‘Dus je laat me gewoon vallen?’ Zijn stem breekt.

Ik wil iets zeggen, hem geruststellen, maar de woorden blijven steken in mijn keel. Mijn gedachten razen. Mijn moeder zou zeggen dat liefde niet te koop is. Mijn vader zou zeggen dat je altijd je eigen boontjes moet doppen. Maar wat als liefde en geld onlosmakelijk verbonden zijn?

Die nacht slaap ik nauwelijks. Ik draai en woel in bed terwijl Daan op de bank ligt, zijn rug naar mij toe. In het donker hoor ik zijn zachte gesnik. Mijn hart breekt, maar ik voel ook woede opborrelen. Waarom moet ík altijd alles oplossen?

De volgende ochtend bel ik mijn moeder. ‘Mam, mag ik even langskomen?’

Ze hoort meteen aan mijn stem dat er iets mis is. ‘Natuurlijk, Esmée. Kom maar.’

Ik fiets door de regen naar hun huis in Zeist. De geur van natte bladeren en herfst hangt in de lucht. Mijn moeder zit al klaar met thee en appeltaart.

‘Wat is er aan de hand, lieverd?’ vraagt ze zacht.

Ik vertel haar alles. Over Daan, zijn moeder, het geld, het ultimatum.

Ze zwijgt even en kijkt me dan doordringend aan. ‘Esmée, je weet dat wij je altijd willen helpen. Maar dit klinkt niet gezond. Je kunt niet altijd iedereen redden.’

‘Maar mam… Ik hou van hem.’

Ze pakt mijn hand vast. ‘Liefde is geen transactie. Als hij je dwingt te kiezen tussen hem en je eigen grenzen… Is dat dan echte liefde?’

Ik slik en kijk naar mijn handen. Mijn nagels zijn tot op het vlees afgebeten.

‘Misschien heeft ze gelijk,’ denk ik later als ik weer buiten sta. Maar wat als ik Daan verlies? Wat als dit het einde is?

Thuis tref ik Daan aan in de keuken, starend naar zijn telefoon.

‘En?’ vraagt hij zonder op te kijken.

‘Mijn ouders willen niet meer helpen,’ zeg ik zacht.

Hij slaat met zijn vuist op het aanrecht. ‘Altijd hetzelfde! Jullie rijke mensen denken dat alles vanzelf gaat!’

Ik voel hoe mijn woede nu echt losbarst. ‘Daan! Jij hebt nooit gevraagd hoe het voor mij is! Altijd maar eisen, altijd maar verwachten dat ík alles oplos! Weet je wel hoeveel druk je op me legt?’

Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen rood van het huilen.

‘Ik weet het niet meer, Esmée,’ fluistert hij. ‘Ik ben gewoon zo bang om alles kwijt te raken.’

Ik voel medelijden, maar ook afstand. Dit is niet meer de jongen op wie ik verliefd werd tijdens Koningsdag drie jaar geleden, toen we samen lachten om dronken toeristen op de Oudegracht.

Die avond bel ik mijn broer, Maarten.

‘Wat moet ik doen?’ vraag ik hem wanhopig.

Maarten zucht aan de andere kant van de lijn. ‘Es, jij hebt altijd iedereen willen redden. Maar soms moet je jezelf redden.’

Zijn woorden blijven hangen als een echo in mijn hoofd.

De dagen erna zijn een waas van stilte en spanning. Daan praat nauwelijks nog tegen me. Hij slaapt op de bank, eet nauwelijks.

Op vrijdagavond komt zijn moeder langs. Ze kijkt me aan met een mengeling van schaamte en hoop.

‘Esmée… Ik weet dat dit allemaal veel gevraagd is,’ zegt ze zachtjes terwijl ze haar handen wringt. ‘Maar Daan is zo gestrest…’

Ik knik zwijgend. Wat moet ik zeggen? Dat ik mezelf langzaam verlies in deze relatie?

Na haar vertrek barst Daan in tranen uit.

‘Het spijt me,’ snikt hij. ‘Ik weet gewoon niet meer wat ik moet doen.’

Ik trek hem tegen me aan, maar voel hoe leeg mijn armen zijn.

Die nacht lig ik wakker en staar naar het plafond. Mijn gedachten razen: Wat als dit nooit verandert? Wat als ik altijd degene ben die moet geven?

De volgende ochtend pak ik mijn tas en vertrek naar mijn ouders.

‘Ik kan zo niet verder,’ zeg ik tegen mijn moeder als ze de deur opent.

Ze slaat haar armen om me heen en fluistert: ‘Je hebt het juiste gedaan.’

Dagenlang huil ik, voel me schuldig en leeg tegelijk. Maar langzaam keert de rust terug.

Een week later stuurt Daan een bericht: ‘Het spijt me echt. Ik had nooit mogen kiezen tussen jou en geld.’

Ik antwoord niet meteen. Eerst moet ik mezelf terugvinden.

Soms vraag ik me af: Hoeveel mag je opofferen voor liefde? En wanneer is het genoeg geweest?

Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen jezelf verliezen of iemand anders redden?