“Als je geen orde kunt houden, pak dan je spullen en ga” – Mijn leven met Pieter

“Als je geen orde kunt houden, pak dan je spullen en ga.”

Die woorden galmen nog na in mijn hoofd terwijl ik de kruimels van het aanrecht veeg. Mijn handen trillen een beetje, niet van de kou, maar van de spanning die zich als een knoop in mijn maag heeft genesteld. Pieter staat achter me, zijn armen over elkaar, zijn blik streng. “Sanne, ik meen het. Dit kan zo niet langer.”

Ik slik. “Het is maar een beetje rommel, Pieter. Iedereen laat wel eens iets liggen.”

Hij zucht diep, alsof ik een kind ben dat het weer niet begrijpt. “Het gaat niet om de kruimels, Sanne. Het gaat om respect. Om structuur. Jij weet hoe belangrijk dat voor mij is.”

Ik weet het. Al twaalf jaar lang weet ik het. Sinds onze eerste maanden samen, toen hij me corrigeerde omdat ik mijn schoenen niet recht naast de deur had gezet. Toen vond ik het nog charmant, zijn drang naar orde. Ik dacht: wat fijn, iemand die zorg draagt voor zijn huis, voor ons leven samen. Maar nu voelt het als een kooi die steeds kleiner wordt.

De kinderen zitten in de woonkamer. Lotte van negen tekent stilletjes aan de eettafel, haar schouders opgetrokken. Bram van zes kijkt tv, maar zijn blik dwaalt telkens naar ons in de keuken. Ze voelen de spanning, ook al proberen we te fluisteren.

“Kunnen we niet gewoon even rustig praten?” probeer ik.

Pieter schudt zijn hoofd. “We hebben al zo vaak gepraat, Sanne. Maar er verandert niets.”

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. Niet nu, niet waar de kinderen bij zijn. Ik draai me om en begin de vaatwasser uit te ruimen, elke beweging overdreven zorgvuldig. Misschien als ik alles perfect doe, wordt hij weer rustig.

Maar Pieter blijft staan, als een schaduw achter me.

“Waarom lukt het je niet gewoon?” vraagt hij zachtjes, bijna smekend.

Ik weet het niet. Of misschien weet ik het wel, maar durf ik het niet te zeggen. Dat ik moe ben. Dat ik me soms verloren voel in dit huis waar alles draait om regels en schema’s. Dat ik verlang naar een beetje chaos, naar een dag waarop niemand zich druk maakt om een vergeten beker of een jas op de bank.

Mijn moeder zei altijd: “Je moet geven en nemen in een huwelijk.” Maar wat als je alleen maar geeft?

De avond valt en we eten zwijgend aan tafel. Lotte schuift haar aardappels heen en weer op haar bord. Bram vraagt of hij mag opstaan. Pieter knikt zonder op te kijken van zijn telefoon.

Na het eten ruim ik op terwijl Pieter met de kinderen huiswerk maakt. Ik hoor hem zachtjes mopperen als Lotte haar schrift niet netjes houdt. “Lotte, let nou eens op! Je weet toch hoe het hoort?”

Ze knikt stilletjes en gumt haar fout uit.

Later die avond zitten we samen op de bank. De televisie staat aan, maar geen van ons kijkt echt. Ik voel de afstand tussen ons groeien met elke minuut die voorbijgaat.

“Wil je thee?” vraag ik uiteindelijk.

Pieter schudt zijn hoofd. “Nee, dankje.”

We zwijgen weer.

In bed lig ik wakker naast hem. Zijn ademhaling is diep en regelmatig; hij slaapt al. Ik staar naar het plafond en vraag me af wanneer ik voor het laatst écht gelukkig was in dit huis.

Mijn gedachten dwalen af naar vroeger, naar de tijd dat we samen door Amsterdam fietsten, lachend om niets. Toen waren we jong en leek alles mogelijk. Nu voelt het alsof elke dag een strijd is tegen verwachtingen waar ik nooit aan kan voldoen.

De volgende ochtend begint zoals altijd: Pieter staat vroeg op, maakt het ontbijt klaar en zet alles precies neer zoals hij wil. De kinderen eten zwijgend hun boterhammen; niemand durft te morsen.

Als ze naar school zijn, blijf ik alleen achter in het stille huis. Ik kijk om me heen: alles is netjes, alles is schoon – en toch voel ik me leeg.

Mijn telefoon trilt: een berichtje van mijn zus Marieke.

‘Hoe gaat het met je?’

Ik twijfel even voordat ik antwoord geef: ‘Gaat wel.’

Ze belt meteen.

“Sanne? Je klinkt niet goed.”

Ik slik weer die brok weg die altijd opkomt als iemand echt vraagt hoe het met me gaat.

“Het is gewoon… lastig,” zeg ik zachtjes.

Marieke zucht aan de andere kant van de lijn. “Je hoeft niet alles alleen te doen, hè? Kom anders vanmiddag langs met de kinderen.”

Ik beloof dat ik erover zal nadenken.

Als Pieter thuiskomt van zijn werk, kijkt hij kritisch naar de gangmat.

“Heb je die al gestofzuigd?”

Ik knik braaf, maar voel hoe mijn frustratie groeit.

“Pieter,” begin ik voorzichtig, “denk je wel eens na over hoe dit voor mij is?”

Hij kijkt verbaasd op. “Wat bedoel je?”

“Ik doe mijn best… echt waar. Maar soms voelt het alsof niets ooit goed genoeg is.”

Hij zucht weer – altijd die zucht – en draait zich om zonder iets te zeggen.

’s Avonds barst de bom.

Lotte laat per ongeluk haar glas melk vallen tijdens het eten. Melk druipt over tafel en op de grond.

Pieter springt op. “Lotte! Hoe vaak heb ik nou gezegd dat je moet opletten?!”

Lotte schrikt en begint te huilen.

Ik kan het niet meer aanzien.

“Pieter! Het is maar melk! Ze is pas negen!”

Hij kijkt me woedend aan. “Jij snapt er ook niks van! Dit is precies waarom hier nooit iets verandert!”

De kinderen kijken angstig van hem naar mij.

Ik sta op en loop naar boven, sluit mezelf op in de badkamer en laat eindelijk de tranen stromen die ik al zo lang probeer binnen te houden.

Na een tijdje hoor ik zachte voetstappen op de gang. Lotte klopt voorzichtig op de deur.

“Mama? Gaat het?”

Ik open de deur en trek haar tegen me aan.

“Het spijt me lieverd,” fluister ik in haar haar.

Die nacht slaap ik nauwelijks. Ik weet dat er iets moet veranderen – voor mijzelf, voor de kinderen.

De volgende ochtend pak ik mijn tas en zeg tegen Pieter dat ik met de kinderen naar Marieke ga.

Hij kijkt me aan alsof hij me voor het eerst ziet.

“Ga je weg?” vraagt hij zachtjes.

“Ik heb ruimte nodig,” zeg ik eerlijk. “En jij misschien ook.”

Hij zegt niets meer terwijl ik de deur achter me dichttrek.

Bij Marieke thuis voel ik voor het eerst in jaren rust. De kinderen spelen zonder angst iets verkeerd te doen; er mag gelachen worden, gemorst worden zelfs.

’s Avonds lig ik in bed bij mijn zus en staar naar het plafond van haar logeerkamer.

Is liefde genoeg als je je elke dag een gast voelt in je eigen huis? Of moet je soms kiezen voor jezelf – zelfs als dat betekent dat je alles achterlaat wat je kent?