Als stilte het huwelijk verscheurt: Mijn strijd tussen vertrouwen, controle en verloren liefde
‘Waarom zeg je nooit meer iets tegen me?’ Mijn stem trilt terwijl ik de stilte in onze woonkamer probeer te doorbreken. Jeroen kijkt niet op van zijn telefoon. Zijn vingers bewegen traag over het scherm, alsof hij mijn aanwezigheid niet eens opmerkt. Ik voel hoe de spanning zich als een koude mist om me heen sluit.
Het is alweer maanden geleden dat we echt met elkaar hebben gepraat. Niet over boodschappen, niet over wie de vuilnis buiten zet, maar echt – over ons. Over wat ons bezighoudt, waar we bang voor zijn, waar we van dromen. Ik weet niet meer wanneer het precies begon, deze afstand. Misschien was het die avond vorig jaar, toen ik hem vroeg of we samen naar Parijs zouden gaan en hij alleen maar mompelde dat het ‘nu niet uitkwam’. Of misschien was het toen ik hem vroeg of hij de belastingaangifte had gedaan en hij geïrriteerd antwoordde dat ik me er niet mee moest bemoeien.
‘Jeroen, luister je wel?’ Mijn stem klinkt nu harder dan ik wil. Hij zucht en legt zijn telefoon weg. ‘Wat wil je nou, Marjolein? Je weet toch dat ik het druk heb op werk? Altijd dat gezeur.’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Het gaat niet om werk. Het gaat om ons. Ik voel me alleen in dit huis.’
Hij kijkt me eindelijk aan, zijn blik koel. ‘Misschien moet je dan wat meer je eigen dingen gaan doen. Je hoeft niet alles van mij te verwachten.’
Ik slik. Vroeger was het anders. Toen we elkaar leerden kennen tijdens Koningsdag op de Dam, lachten we om alles. We dansten tot diep in de nacht, dronken goedkope wijn uit plastic bekers en beloofden elkaar dat we nooit zo’n saai stel zouden worden als onze ouders.
Maar nu… Nu voelt het alsof we vreemden zijn die toevallig onder hetzelfde dak wonen in onze rijtjeswoning in Amstelveen.
Het begon allemaal zo onschuldig. Jeroen was altijd goed met cijfers, dus toen we gingen samenwonen, liet ik hem de financiën regelen. Ik verdiende meer als projectmanager bij een groot marketingbureau, maar hij vond het logisch dat hij alles bijhield. ‘Zo heb jij er geen omkijken naar,’ zei hij altijd.
In het begin vond ik het fijn. Geen gedoe met rekeningen of belastingaangiftes. Maar naarmate de jaren verstreken, merkte ik dat ik steeds minder wist van onze geldzaken. Als ik vroeg naar onze spaarrekening, kreeg ik vage antwoorden. ‘Maak je geen zorgen, het staat er allemaal goed voor.’
Toch voelde het niet goed. Vooral niet toen ik ontdekte dat hij zonder overleg geld had overgemaakt naar zijn broer, die weer in de problemen zat met zijn bedrijfje in Haarlem. ‘Het is familie,’ zei Jeroen toen ik hem ermee confronteerde. ‘Dat doe je gewoon.’
Maar waarom mocht ik daar niets over zeggen? Waarom voelde het alsof mijn mening er niet toe deed?
De stilte tussen ons werd steeds dikker. We sliepen rug aan rug, spraken elkaar alleen nog over praktische zaken. Zelfs onze dochter Fleur van acht merkte het op. ‘Mama, waarom lachen jij en papa nooit meer samen?’ vroeg ze laatst tijdens het ontbijt.
Ik wist niet wat ik moest zeggen.
Op een avond zat ik aan de keukentafel met mijn moeder aan de telefoon. Ze woont in Groningen en bemoeit zich graag met alles wat er in mijn leven gebeurt.
‘Je moet voor jezelf opkomen, Marjolein,’ zei ze streng. ‘Laat je niet ondersneeuwen door die man van je.’
‘Het is niet zo makkelijk, mam,’ fluisterde ik. ‘Ik wil Fleur niet belasten met onze problemen.’
‘Maar jij raakt jezelf kwijt zo,’ antwoordde ze zacht.
Die woorden bleven hangen. Raak ik mezelf kwijt? Ben ik nog wel de vrouw die ik ooit was?
De volgende dag besloot ik mijn salaris voortaan op een aparte rekening te laten storten. Toen Jeroen daarachter kwam, werd hij woedend.
‘Wat is dit voor achterbaks gedoe?’ schreeuwde hij terwijl Fleur boven zat te tekenen.
‘Ik wil gewoon weten waar mijn geld blijft,’ zei ik zacht.
‘Alsof ik iets verkeerd doe! Vertrouw je me soms niet?’
Ik wist niet wat ik moest antwoorden.
De weken daarna werd het alleen maar kouder tussen ons. Jeroen kwam later thuis van zijn werk bij de gemeente, at zwijgend zijn eten op en verdween dan naar zolder om te gamen met zijn vrienden.
Ik probeerde met Fleur leuke dingen te doen – samen naar Artis, fietsen door het Amsterdamse Bos – maar zelfs zij leek stiller dan anders.
Op een avond zat ik alleen op de bank toen mijn telefoon trilde. Een appje van mijn collega Sanne: ‘Zin om vrijdag mee te gaan naar die nieuwe wijnbar?’
Voor het eerst in maanden voelde ik een sprankje hoop. Misschien moest ik inderdaad meer mijn eigen dingen gaan doen.
Vrijdagavond stond ik voor de spiegel in een jurk die ik al jaren niet meer had gedragen. Mijn hart bonsde in mijn keel toen ik de deur uitging zonder Jeroen iets te zeggen.
De wijnbar was gezellig druk. Sanne lachte om mijn verhalen en stelde me voor aan haar vrienden. Voor even vergat ik alles thuis – de stilte, de ruzies, de onzekerheid.
Toen ik laat thuiskwam, zat Jeroen op de bank met een blikje bier in zijn hand.
‘Was je uit?’ vroeg hij zonder op te kijken.
‘Ja,’ zei ik rustig. ‘Met collega’s.’
Hij knikte alleen maar en zette de tv harder.
Die nacht lag ik wakker naast hem in bed. Zijn rug naar mij toe, zijn ademhaling zwaar van de drank.
Hoe zijn we hier beland? Waar is die jongen gebleven die me ooit beloofde dat we samen alles aankonden?
De volgende ochtend vond ik een briefje op het aanrecht: ‘Ben bij mijn broer.’ Geen kusje, geen uitleg.
Ik voelde me leeg en boos tegelijk. Ik belde mijn moeder en barstte in tranen uit.
‘Misschien moet je eens met iemand praten,’ zei ze voorzichtig. ‘Een relatietherapeut of zo.’
Het idee alleen al maakte me misselijk van angst én hoop tegelijk.
Die avond zat ik tegenover Jeroen aan tafel terwijl Fleur boven haar huiswerk maakte.
‘We kunnen zo niet doorgaan,’ zei ik zacht.
Hij keek me aan met een blik die ik niet kon peilen. ‘Wat wil je dan?’
‘Praten. Eerlijk zijn over wat er speelt. Over geld, over ons, over alles.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Misschien wil jij praten, maar ik heb daar geen zin meer in.’
En daar zat ik dan, met lege handen en een hoofd vol vragen.
De dagen daarna probeerde ik mezelf bij elkaar te rapen. Ik sprak af met Sanne, ging vaker sporten en begon zelfs weer te schilderen – iets wat ik al jaren niet meer had gedaan.
Langzaam voelde ik mezelf terugkomen. Maar elke avond als Jeroen thuiskwam en zwijgend naast me op de bank zat, voelde het alsof er een onzichtbare muur tussen ons stond die steeds hoger werd.
Soms vraag ik me af: wanneer is het moment gekomen om los te laten? Hoe weet je of er nog hoop is voor een huwelijk waarin stilte alles heeft overgenomen?
Misschien zijn er anderen die dit herkennen… Wat zouden jullie doen als je merkt dat je elkaar langzaam kwijtraakt?