Als ze je kleinkinderen afpakken: Het verhaal van oma Els uit Utrecht

‘Je hoeft niet meer te komen, Els. Het is beter zo.’ De woorden van mijn schoondochter Marieke galmen nog steeds na in mijn hoofd, als een koude wind die door een open raam waait. Mijn handen trillen terwijl ik de telefoon neerleg. Het is alsof de grond onder mijn voeten wegzakt. Mijn zoon Bas zegt niets, hij kijkt weg als ik hem aankijk, alsof hij zich schaamt.

‘Bas, zeg dan iets,’ fluister ik, mijn stem breekt. Maar hij schudt alleen zijn hoofd en loopt de kamer uit.

Ik zit daar, op de rand van de bank in hun huis in Utrecht, tussen het speelgoed van mijn kleinkinderen, en voel me plotseling een indringer. Gisteren nog zat ik hier met kleine Lotte op schoot, haar handjes in mijn haar, terwijl Bram met zijn autootjes over mijn voeten reed. Nu lijkt het alsof ik nooit heb bestaan.

Het begon allemaal met een misverstand. Marieke had me gevraagd om op de kinderen te passen omdat ze moest werken. Ik was blij, want sinds mijn pensioen zijn die dagen het lichtpuntje in mijn week. Maar die middag kwam ik iets te laat; de bus had vertraging en mijn fietsband was lek. Toen ik aankwam, stond Marieke al buiten te wachten, haar gezicht strak van ergernis.

‘Je weet hoe belangrijk dit voor mij is, mam,’ zei ze, haar stem ijzig. ‘Ik kan niet altijd op je rekenen.’

‘Het spijt me, echt waar,’ stamelde ik. ‘Het was niet expres…’

Ze onderbrak me: ‘Dit is niet de eerste keer.’

Ik voelde me klein worden, alsof ik weer een kind was dat op haar kop kreeg. Maar ik slikte mijn trots in en knikte alleen maar. Die avond stuurde ze me een berichtje: “We moeten praten.”

Het gesprek liep uit de hand. Ik probeerde uit te leggen dat ik alles voor mijn kleinkinderen over heb, maar Marieke bleef herhalen dat ze behoefte had aan duidelijkheid en structuur. Bas zat erbij, zwijgend, zijn ogen op zijn telefoon gericht. Op een gegeven moment riep Marieke: ‘Misschien is het beter als je voorlopig even afstand houdt.’

‘Afstand?’ vroeg ik verbijsterd.

‘Ja,’ zei ze zacht maar beslist. ‘Voor iedereen.’

Sindsdien is het stil in huis. Mijn man Jan is zes jaar geleden overleden aan kanker; sindsdien zijn Lotte en Bram mijn alles. Ik heb geen broers of zussen meer, mijn vriendenkring is klein geworden. De dagen zijn lang en leeg zonder het gegiechel van de kinderen, zonder hun knuffels en hun verhalen over school.

Ik probeer mezelf bezig te houden: ik bak appeltaart, zoals Lotte zo lekker vindt, en zet hem op de keukentafel in de hoop dat ze ineens binnen komen rennen. Maar niemand komt. Ik loop door het huis en raak hun tekeningen aan die nog aan de koelkast hangen. Soms ruik ik aan Lottes sjaaltje dat ze hier vergat.

Op een dag besluit ik Bas te bellen. Mijn hart bonkt in mijn keel als ik zijn nummer intoets.

‘Mam?’ klinkt zijn stem voorzichtig.

‘Bas, mag ik alsjeblieft even met je praten? Ik mis de kinderen zo…’

Hij zucht diep. ‘Mam, het is gewoon even lastig nu. Marieke is nog steeds boos en… Ik wil geen ruzie thuis.’

‘Maar Bas, ik ben hun oma! Ze hebben mij toch ook nodig?’

Hij zwijgt lang. ‘Ik weet het niet meer, mam.’

De verbinding wordt verbroken.

De weken verstrijken. Ik zie op Facebook foto’s van Lotte’s verjaardagstaart – een roze prinsessentaart die ik altijd voor haar bakte – maar nu gemaakt door Marieke’s moeder. Op de foto’s zie ik Lotte lachen, maar haar ogen zoeken iets wat er niet is.

Op een dag sta ik voor hun deur met een tas vol cadeautjes. Mijn handen trillen als ik aanbel. Marieke doet open, haar gezicht verrast en gespannen tegelijk.

‘Els… wat doe je hier?’

‘Ik wil alleen even hallo zeggen tegen Lotte en Bram,’ fluister ik.

Ze schudt haar hoofd. ‘Dat is nu niet handig.’

Achter haar hoor ik Bram roepen: ‘Oma!’ Zijn stem breekt iets in mij open.

Marieke draait zich om en roept streng: ‘Bram, naar binnen!’

De deur valt dicht voor mijn neus.

Ik loop terug naar huis door de regen, de tas met cadeautjes zwaar in mijn hand. Op het station zie ik andere oma’s met hun kleinkinderen; hun gelach snijdt door mijn ziel als messen.

Thuis probeer ik mezelf wijs te maken dat het tijd nodig heeft, dat Marieke zal bijdraaien. Maar elke dag zonder hen voelt als een straf zonder einde.

Op een avond belt mijn vriendin Anja. ‘Els, je moet voor jezelf opkomen! Dit kan toch niet?’

‘Wat moet ik dan doen?’ vraag ik wanhopig.

‘Praat met Bas. Of schrijf een brief aan Marieke. Laat ze weten wat dit met je doet.’

Die nacht lig ik wakker en schrijf een brief:

“Lieve Marieke,
Ik weet dat we elkaar pijn hebben gedaan met woorden die we niet zo bedoelden. Maar geloof me alsjeblieft: mijn liefde voor Lotte en Bram is onvoorwaardelijk. Ik wil geen ruzie of strijd, alleen deel uitmaken van hun leven – en van jullie leven. Kunnen we alsjeblieft samen praten?”

Dagenlang hoor ik niets terug.

Dan, op een zondagmiddag, gaat plotseling de bel. Ik schrik op uit mijn gedachten en haast me naar de deur. Daar staat Bas, met Lotte aan zijn hand.

‘We hebben tien minuten,’ zegt hij zacht.

Lotte vliegt me om de hals en begint meteen te vertellen over school en haar nieuwe knuffelbeer. Ik voel tranen over mijn wangen stromen terwijl ik haar vasthoud.

Bas kijkt me aan, zijn ogen vochtig. ‘Mam… we moeten het rustig opbouwen.’

Ik knik dankbaar; zelfs tien minuten zijn meer dan niets.

Als ze weer weg zijn blijft het huis stil achter, maar nu gloeit er iets warms in mij – hoop misschien? Of alleen maar verlangen?

Soms vraag ik me af: hoe kan liefde voor je familie zo snel omslaan in afstand? En hoeveel geduld moet een oma hebben voordat ze weer mag horen wat haar hart het liefste hoort: het gelach van haar kleinkinderen?