Altijd de Tweede Keus: Het Verhaal van een Onzichtbare Dochter
‘Waarom moet ik altijd alles doen?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer het te verbergen. Mijn moeder kijkt me aan vanaf haar stoel bij het raam, haar handen gevouwen in haar schoot. ‘Omdat jij het aankan, Lieke. Jij bent altijd zo sterk geweest.’
Sterk. Dat woord. Het klinkt als een compliment, maar het voelt als een straf. Sinds ik me kan herinneren, was ik de sterke. De verstandige. De dochter die haar huiswerk maakte zonder dat iemand het hoefde te vragen, die haar tranen inslikte als ze viel, die haar kamer opruimde en nooit klaagde als ze weer eens moest wachten omdat mijn broertje, Daan, iets nodig had.
Daan was drie jaar jonger dan ik en altijd ‘bijzonder gevoelig’, zoals mama zei. Hij huilde snel, had last van nachtmerries en kon niet tegen drukte. Mama beschermde hem tegen alles: tegen boze leraren, tegen pestkoppen op school, zelfs tegen de harde wind op het strand in Zandvoort. ‘Laat Daan maar even,’ zei ze dan tegen mij. ‘Hij heeft het moeilijk.’
Ik herinner me een avond, ik was veertien en Daan elf. Ik had een tien gehaald voor wiskunde en kwam stralend thuis. Mama zat op de bank met Daan in haar armen; hij had weer eens ruzie gehad met een vriendje. ‘Goed gedaan, Lieke,’ zei ze zonder op te kijken. ‘Wil je even thee zetten?’
Die avond huilde ik stilletjes in mijn kamer. Niet omdat ik geen compliment kreeg, maar omdat ik voelde dat ik onzichtbaar was. Papa werkte veel – hij was vrachtwagenchauffeur en vaak dagen weg – dus thuis draaide alles om mama en Daan.
Jaren gingen voorbij. Ik studeerde in Utrecht, haalde mijn diploma en vond een baan als maatschappelijk werker in Amsterdam. Daan bleef thuis wonen tot zijn vijfentwintigste, deed drie studies niet af en werkte uiteindelijk parttime in een platenzaak in Haarlem. Mama bleef hem steunen, betaalde zijn rekeningen en deed zijn was.
Toen papa overleed – plotseling, een hartaanval op de A2 – veranderde er iets in mama. Ze werd stiller, vermoeider. Daan trok bij zijn vriendin in, maar kwam nog elke dag langs voor het eten of om geld te lenen. Ik kwam op zondag langs, bracht bloemen mee en vroeg hoe het ging.
‘Met mij gaat het wel,’ zei mama dan altijd. Maar haar ogen stonden dof.
Tot die ene dag, nu een jaar geleden. Mama belde me op mijn werk.
‘Lieke… ik ben gevallen. In de keuken. Ik kan niet meer opstaan.’
Ik liet alles vallen en reed als een bezetene naar Haarlem. Mama lag op de grond, haar gezicht betraand van de pijn en de schrik. Ik belde 112, regelde alles met de ambulance en bleef bij haar tot diep in de nacht op de spoedeisende hulp.
Daan kwam pas de volgende ochtend langs. ‘Sorry,’ zei hij schouderophalend. ‘Ik had een optreden met de band.’
Vanaf dat moment veranderde mijn leven voorgoed. Mama kon niet meer alleen wonen; ze had hulp nodig met alles: douchen, aankleden, boodschappen doen. Daan? Die had het te druk met zijn muziek en zijn eigen leven.
‘Jij bent toch altijd zo goed met mensen,’ zei hij tegen mij toen ik hem vroeg of hij ook eens kon blijven slapen bij mama. ‘En mama voelt zich veiliger bij jou.’
Veiliger? Of gewoon gewend dat ik alles oplos?
De weken werden maanden. Mijn werk leed eronder; ik nam onbetaald verlof om voor mama te zorgen. Mijn relatie met Bas liep stuk – hij kon het niet meer aan dat ik altijd weg was.
‘Je moeder zuigt je leeg,’ zei hij op een avond toen ik weer eens te laat thuiskwam.
‘Ze heeft niemand anders,’ antwoordde ik zachtjes.
‘Daan dan? Je broer leeft alsof hij geen familie heeft!’
Ik wist het. Maar wat moest ik doen? Mama had mij nodig.
Soms zat ik ’s nachts aan haar bed, luisterend naar haar onrustige ademhaling, en vroeg ik me af: waarom ben ik altijd degene die alles moet dragen? Waarom ziet niemand hoe moe ik ben?
Op een dag barstte ik uit tegen Daan.
‘Je komt alleen als je iets nodig hebt! Weet je wel hoeveel werk het is om voor mama te zorgen?’
Hij keek me aan met die eeuwige onschuldige blik.
‘Ik kan dit gewoon niet zo goed als jij,’ zei hij zachtjes.
‘Dat is makkelijk gezegd! Je hebt nooit geprobeerd!’
Mama hoorde ons ruziën vanuit haar stoel en begon te huilen.
‘Niet vechten om mij,’ snikte ze. ‘Ik wil geen last zijn.’
Maar dat was ze wel – niet omdat ze het wilde, maar omdat niemand anders verantwoordelijkheid nam.
De dagen werden zwaarder. Mama’s gezondheid ging achteruit; ze kreeg longontsteking en moest naar het ziekenhuis. Ik sliep op een stretcher naast haar bed, hield haar hand vast als ze bang was.
Daan kwam één keer langs met bloemen en vertrok na tien minuten.
Na drie weken mocht mama naar huis – maar alleen als er 24-uurszorg geregeld werd. De gemeente bood thuiszorg aan voor drie uur per dag; de rest moest familie doen.
‘Ik kan niet meer,’ zei ik tegen mijn tante Marja aan de telefoon. ‘Ik ben op.’
‘Misschien moet je accepteren dat je niet alles kunt oplossen,’ zei ze voorzichtig.
Maar wie dan wel?
Op een avond zat ik aan de keukentafel bij mama thuis, mijn hoofd in mijn handen.
‘Lieke…’ hoorde ik haar stem zachtjes achter me. ‘Je hoeft dit niet allemaal alleen te doen.’
‘Maar wie dan wel?’ vroeg ik snikkend.
Ze zweeg.
Nu zit ik hier, maanden later, nog steeds gevangen tussen plichtsbesef en uitputting. Daan woont inmiddels samen met zijn vriendin in Rotterdam; hij belt soms, maar komt zelden langs.
Iedereen zegt dat ik sterk ben – maar niemand vraagt of ik gelukkig ben.
Was het allemaal anders geweest als mama mij ook eens had gekozen? Als ze mij had gezien zoals ze Daan zag?
Misschien ben ik sterk omdat niemand ooit vroeg of ik dat wilde zijn.
Wat denken jullie? Is het rechtvaardig dat de lasten altijd op dezelfde schouders vallen? Of moet je soms gewoon voor jezelf kiezen?