Bloemen op de Drempel: Wanneer de Buren je Huwelijk Op de Proef Stellen

‘Wat is dit nou weer?’ Jeroen’s stem trilt als hij de deur dichtgooit. Ik sta nog met de bloemen in mijn handen, de geur van verse tulpen mengt zich met het scherpe gevoel in mijn maag. ‘Gewoon, Bas van hiernaast kwam zich voorstellen. Hij had bloemen bij zich, dat is toch aardig?’ Mijn stem klinkt zwakker dan ik wil.

Jeroen loopt naar de keuken, zijn schouders strak. ‘Aardig? Wie geeft er nou bloemen aan een getrouwde vrouw?’

Ik weet het antwoord niet. Misschien is het onschuldig. Misschien ook niet. Maar ik voel me betrapt, alsof ik iets verkeerds heb gedaan door die bloemen aan te nemen. Terwijl ik de vaas uit het kastje pak, hoor ik Jeroen zachtjes vloeken.

Die avond zwijgen we tijdens het eten. De kinderen, Lotte en Bram, merken het meteen. ‘Mama, waarom ben je zo stil?’ vraagt Lotte met haar grote blauwe ogen. Ik glimlach geforceerd. ‘Niks hoor, lieverd. Gewoon een beetje moe.’

Maar moe ben ik niet. Ik ben in de war. Sinds we naar deze nieuwe wijk in Utrecht zijn verhuisd, voelt alles anders. Jeroen werkt lange dagen bij de gemeente en ik probeer mijn draai te vinden als freelance tekstschrijver. De buren zijn vriendelijk, maar op afstandelijk. Tot Bas dus.

De volgende ochtend zie ik Bas weer bij de brievenbus. Hij glimlacht breed. ‘Goedemorgen, Eva! Hebben de bloemen een mooi plekje gekregen?’

Ik knik en voel mijn wangen rood worden. ‘Ja, dank je wel nogmaals. Dat was echt lief van je.’

‘Ach joh, gewoon een welkomsgebaar,’ zegt hij luchtig. Maar zijn ogen blijven net iets te lang hangen.

Als ik thuiskom, zit Jeroen aan de keukentafel met zijn laptop opengeklapt. ‘Bas gezien?’ vraagt hij zonder op te kijken.

‘Ja, bij de brievenbus.’

‘Hij kijkt naar je alsof hij je op wil eten.’

Ik zucht. ‘Doe niet zo kinderachtig.’

‘Ik ben niet kinderachtig! Ik zie toch wat er gebeurt? Je lacht naar hem, je bloost…’

‘Omdat ik me ongemakkelijk voel! Niet omdat ik hem leuk vind!’

Jeroen slaat zijn laptop dicht. ‘Misschien moet je hem gewoon duidelijk maken dat je getrouwd bent.’

‘Dat weet hij allang.’

‘Blijkbaar niet duidelijk genoeg.’

De spanning groeit met de dag. Bas blijft vriendelijk – te vriendelijk volgens Jeroen. Hij biedt aan om te helpen met de tuin, komt langs met verse appeltaart (‘Die heb ik zelf gebakken!’), en vraagt of ik zin heb om samen te wandelen in het park als Jeroen weer eens laat is.

Op een avond barst de bom. Jeroen komt thuis terwijl Bas net in onze tuin staat om een kapotte lamp te vervangen. ‘Wat doe jij hier?’ snauwt Jeroen.

Bas steekt zijn handen omhoog. ‘Rustig maar, man! Eva vroeg of ik even wilde helpen.’

‘Dat hoeft helemaal niet! Wij redden ons prima zonder jou!’

Ik voel me klein worden tussen die twee mannen. ‘Jeroen, doe normaal! Bas bedoelt het goed.’

‘Of jij bent gewoon naïef,’ sist Jeroen.

Bas kijkt me aan, zijn blik vol medelijden – of is het iets anders? ‘Misschien moet ik maar gaan,’ zegt hij zacht.

Die nacht lig ik wakker naast Jeroen, die zich van me afdraait. Mijn gedachten razen. Ben ik echt zo naïef? Of is Jeroen gewoon jaloers omdat hij zich onzeker voelt? Ik denk aan vroeger, toen we nog jong waren en alles vanzelf leek te gaan. Nu lijkt elk klein gebaar een bedreiging.

De dagen daarna probeer ik Bas te vermijden. Maar hij blijft opduiken: bij de supermarkt, op het schoolplein, zelfs bij de bakker waar ik altijd mijn brood haal. Elke keer glimlacht hij vriendelijk, maar ik voel me steeds ongemakkelijker.

Op een zaterdagmiddag komt mijn moeder langs om op de kinderen te passen zodat Jeroen en ik samen kunnen lunchen in de stad. Ik hoop dat we kunnen praten, dat we elkaar weer vinden.

In het café zwijgen we eerst allebei. Dan zegt Jeroen: ‘Ik wil niet dat je nog met Bas praat.’

‘Dat kan toch niet! We wonen naast elkaar!’

‘Dan ontwijk je hem maar.’

‘Jeroen, dit slaat nergens op! Je vertrouwt me niet eens meer!’

Hij kijkt me aan met rode ogen. ‘Ik ben bang je kwijt te raken.’

Mijn hart breekt een beetje. ‘Je raakt me kwijt als je zo doorgaat.’

We zitten daar tegenover elkaar als vreemden. De serveerster vraagt of we nog iets willen drinken, maar we schudden allebei ons hoofd.

Thuisgekomen vind ik een briefje in de brievenbus: “Sorry voor alle onrust – Bas.” Ik laat het aan Jeroen zien.

‘Zie je wel? Zelfs hij snapt dat hij te ver is gegaan,’ zegt Jeroen triomfantelijk.

Maar ik voel alleen maar verdriet en leegte. Het probleem is niet Bas – het probleem zit tussen ons.

De weken verstrijken en langzaam wordt het contact met Bas minder. Hij groet nog wel, maar houdt afstand. Jeroen lijkt opgelucht, maar tussen ons blijft het stil.

Op een avond zit ik alleen in de woonkamer terwijl Jeroen boven werkt. Ik kijk naar de verwelkte bloemen in de vaas en vraag me af wanneer we elkaar zijn kwijtgeraakt. Was het door die bloemen? Of was dat alleen maar het begin van iets wat al veel langer speelde?

Soms denk ik terug aan die eerste dag in dit huis – vol hoop en plannen voor de toekomst. Nu voelt alles onzeker en broos.

Ik vraag me af: hoeveel vertrouwen kun je verliezen voordat er niets meer overblijft? En hoe weet je of het nog te redden is?