„Breng de kleinkinderen mee, maar vergeet je portemonnee niet” – De pijnlijke waarheid van familiebezoek in de schaduw van ouderdom

‘Mam, kun je de kinderen dit weekend nemen? En… zou je wat boodschappen voor ons kunnen doen? Je weet wel, de melk is hier zo duur.’

De stem van mijn dochter Marieke klinkt opgejaagd aan de andere kant van de lijn. Ik hoor haar haastige ademhaling, het gerinkel van sleutels, het gekrijs van mijn kleinzoon Bram op de achtergrond. Mijn hart maakt een sprongetje bij het idee dat ik de kinderen weer zie, maar tegelijkertijd knijpt er iets in mijn borst. ‘Natuurlijk, lieverd,’ zeg ik, terwijl ik naar mijn portemonnee op het aanrecht kijk. Er zit nog net genoeg in voor een paar dagen boodschappen en misschien een traktatie voor de kleintjes.

Vroeger droomde ik van een huis vol gelach, de geur van verse tomaten uit mijn moestuin, en lange zondagen aan tafel met mijn gezin. Maar nu, nu lijkt alles anders. Mijn man Henk is drie jaar geleden overleden. Sindsdien is het huis stil. De klok tikt luider dan ooit en de muren lijken dichterbij te komen. Soms betrap ik mezelf erop dat ik tegen zijn foto praat. ‘Henk, wat zou jij doen?’ fluister ik dan.

De kinderen komen minder vaak langs. Marieke werkt veel, haar man Jeroen draait nachtdiensten in het ziekenhuis. Mijn zoon Pieter woont in Groningen en belt alleen als hij geld nodig heeft of als zijn auto weer eens kapot is. ‘Mam, kun je even bijspringen? Het is maar tijdelijk,’ zegt hij dan. Maar tijdelijk duurt al jaren.

Afgelopen zondag zat ik aan tafel met Bram en zijn zusje Lotte. Ze aten hun boterhammen met hagelslag en keken televisie. ‘Oma, waarom ben jij altijd alleen?’ vroeg Lotte ineens. Haar grote blauwe ogen keken me nieuwsgierig aan. Ik slikte. ‘Omdat opa er niet meer is, schatje. Maar ik ben niet alleen als jullie er zijn.’

Die avond bleef ik lang wakker liggen. Mijn benen deden pijn – de artrose wordt erger – en in mijn hoofd maalden gedachten rond. Ben ik alleen nog maar goed voor oppassen en boodschappen doen? Is dit wat familie betekent als je ouder wordt?

De volgende ochtend stond Marieke alweer vroeg op de stoep. Ze gaf me vluchtig een kus op mijn wang en duwde haar pinpas in mijn hand. ‘Kun je wat extra boodschappen doen? En misschien iets lekkers voor de kinderen? Ik kom ze zondagavond weer halen.’

Ik keek haar na terwijl ze haastig wegreed in haar elektrische auto. De stilte viel als een koude deken over het huis. Ik keek naar de pinpas in mijn hand en voelde me ineens zo klein. Alsof ik niet meer haar moeder was, maar haar huishoudster.

Later die dag belde Pieter. ‘Mam, ik weet dat het veel gevraagd is, maar kun je me misschien helpen met de huur deze maand? Ik zit echt krap.’

‘Pieter…’ begon ik voorzichtig, ‘ik heb zelf ook niet veel over.’

‘Ja maar mam, jij hebt toch dat spaarpotje van opa nog?’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. Dat spaarpotje was bedoeld voor noodgevallen, voor als ik zelf iets zou krijgen. Maar Pieter hoorde alleen wat hij wilde horen.

Die avond zat ik in de tuin tussen de tomatenplanten die Henk ooit had geplant. De geur bracht herinneringen boven aan zomers vol leven en vrolijkheid. Ik hoorde zijn stem in mijn hoofd: ‘Je moet voor jezelf zorgen, Anna.’ Maar hoe doe je dat als je kinderen je nodig hebben – of denken nodig te hebben?

Op woensdag kwam Marieke de kinderen halen. Ze was moe, haar ogen stonden dof. ‘Sorry mam, dat het allemaal zo loopt,’ zei ze zachtjes terwijl ze haar jas dichtknoopte.

‘Je hoeft geen sorry te zeggen,’ antwoordde ik automatisch.

‘Jawel,’ zei ze ineens fel. ‘Ik zie hoe moe je bent. Maar ik weet gewoon niet hoe ik alles moet combineren: werk, gezin, Jeroen die altijd weg is… Soms denk ik dat jij de enige bent die nog een beetje rust brengt.’

Ik wilde haar omhelzen, zeggen dat het goed kwam, maar er zat een brok in mijn keel.

Die nacht droomde ik van vroeger: Henk die lachte aan tafel, Marieke en Pieter die ruzieden om wie de grootste pannenkoek kreeg. Alles leek toen zo simpel.

De dagen werden weken. Mijn gezondheid ging achteruit; traplopen werd moeilijker en zelfs het tuinieren kostte moeite. Toch bleef ik doorgaan – voor de kinderen, voor de kleinkinderen.

Op een dag stond Pieter onverwacht voor de deur. Zijn gezicht was grauw, zijn ogen rood.

‘Mam…’ begon hij aarzelend.

‘Wat is er jongen?’

‘Ik ben mijn baan kwijtgeraakt.’

Ik sloeg mijn armen om hem heen terwijl hij snikte als een klein kind.

‘Het spijt me mam… Ik weet dat ik altijd kom als ik iets nodig heb.’

We zaten samen op de bank, zwijgend. Het voelde alsof alle rollen waren omgedraaid: hij weer het kind, ik weer de moeder die troost.

Die avond belde Marieke weer: ‘Mam, kun je oppassen? Jeroen is ziek en ik moet werken.’

Ik wilde nee zeggen – echt waar – maar het kwam er niet uit.

Toen ze later die week langskwam om de kinderen te halen, keek ze me lang aan.

‘Mam… Ben je gelukkig?’ vroeg ze plotseling.

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Gelukkig? Wat betekent dat nog als je dagen bestaan uit wachten op bezoek en zorgen voor anderen?

‘Ik mis jullie,’ zei ik uiteindelijk zachtjes.

Marieke knikte langzaam. ‘We missen jou ook mam… Maar soms voelt het alsof we allemaal verdrinken in onze eigen problemen.’

Na hun vertrek bleef ik achter met een leeg huis en een hoofd vol vragen.

Ben ik alleen nog maar nodig als oppas en bank? Of ben ik nog steeds hun moeder – iemand die ze liefhebben om wie ze is?

Soms vraag ik me af: wanneer verandert liefde in verplichting? En wie zorgt er straks voor mij als ik het echt niet meer kan?

Wat denken jullie: is familie onvoorwaardelijk, of verandert alles met de tijd?