Dali we alles voor onze dochter?
‘Waarom bel je nooit meer, Iris?’ Mijn stem trilt als ik het in de telefoon fluister. Aan de andere kant blijft het stil. Alleen het zachte gezoem van haar ademhaling verraadt dat ze nog luistert. ‘Mam, ik heb het druk,’ zegt ze uiteindelijk, haar stem kortaf, bijna onverschillig. Ik bijt op mijn lip en knik, hoewel ze dat niet kan zien. ‘Natuurlijk, lieverd. Maar… je vader en ik maken ons zorgen.’
Het is alweer drie maanden geleden dat Iris en Jeroen bij ons aan tafel zaten. De sfeer was gespannen, zoals altijd de laatste tijd. Jeroen keek nors voor zich uit, zijn handen stevig om zijn koffiekop geklemd. Iris zat ernaast, haar ogen rood van het huilen. ‘We redden het niet meer, mam,’ had ze toen gezegd. ‘Jeroen is zijn baan kwijt en de huur moet betaald worden. Ik weet niet wat we moeten doen.’
Mijn man, Kees, legde zijn hand op de hare. ‘We helpen jullie wel, meisje. Je hoeft je geen zorgen te maken.’ Ik knikte instemmend, hoewel ik wist dat het financieel voor ons ook steeds krapper werd. Maar wat doe je als ouders? Je wilt je kinderen alles geven wat je kunt.
De weken daarna brachten we tassen vol boodschappen naar hun flat in Utrecht. Kees maakte geld over wanneer de huur weer dreigde te laat betaald te worden. Soms gaf ik Iris een envelopje met wat extra’s, zogenaamd ‘voor de kleine dingen’. Maar elke keer als we kwamen, voelde ik de afstand groeien. Jeroen zei nauwelijks iets, Iris keek ons nauwelijks aan.
Op een avond, toen we weer thuis waren na zo’n bezoek, barstte Kees uit. ‘Dit kan zo niet langer! We geven alles wat we hebben en krijgen er alleen maar ondankbaarheid voor terug!’ Zijn stem sloeg over van frustratie. Ik probeerde hem te kalmeren, maar diep vanbinnen voelde ik hetzelfde. Waar was onze vrolijke dochter gebleven? Waar was de warmte die we altijd hadden gedeeld?
De volgende dag belde ik Iris. ‘Gaat het wel goed met jullie?’ vroeg ik voorzichtig. Ze zuchtte diep. ‘Mam, ik weet het niet meer. Jeroen is zo anders geworden sinds hij thuis zit. Hij praat nauwelijks nog met me. Alles is zwaar.’
Ik wilde haar troosten, haar vertellen dat alles goed zou komen, maar de woorden bleven steken in mijn keel. In plaats daarvan zei ik: ‘Kom anders een keer langs voor het eten? Dan praten we rustig.’
‘Misschien,’ zei ze zachtjes. Maar ze kwam niet.
De weken werden maanden. De telefoontjes werden korter, de appjes schaarser. Soms kreeg ik alleen een duimpje terug op een berichtje waarin ik vroeg hoe het ging.
Op een dag stond Kees opeens in de deuropening van de woonkamer, zijn gezicht bleek. ‘Ze hebben hun flat te koop gezet,’ zei hij zachtjes. Mijn hart sloeg over. ‘Waarom? Waar gaan ze dan heen?’
‘Geen idee,’ mompelde hij. ‘Misschien naar Jeroens ouders? Of ergens goedkoper wonen?’
Ik voelde me machteloos. We hadden alles gegeven wat we konden – geld, tijd, liefde – maar het leek alsof we alleen maar verder van Iris verwijderd raakten.
Op een zondagmiddag besloot ik onaangekondigd langs te gaan bij hun flat. De deur werd geopend door Jeroen, die me nauwelijks aankeek. ‘Iris is er niet,’ zei hij kortaf.
‘Mag ik even binnenkomen?’ vroeg ik voorzichtig.
Hij haalde zijn schouders op en liet me binnen. Het huis was kaal; dozen stonden opgestapeld in de gang. In de woonkamer zat hun dochtertje Lotte op de grond te tekenen.
‘Waar is Iris?’ vroeg ik nogmaals.
‘Bij een vriendin,’ bromde Jeroen.
Ik knielde bij Lotte neer en streek door haar blonde haren. ‘Gaat het goed met je, lieverd?’ Ze knikte zonder op te kijken.
De stilte in huis was oorverdovend.
Toen Iris die avond eindelijk belde, klonk ze moe en verdrietig. ‘Mam, het spijt me dat ik zo afstandelijk ben geweest,’ zei ze zachtjes. ‘Het is allemaal gewoon te veel.’
‘Je hoeft je niet te schamen,’ probeerde ik haar gerust te stellen. ‘We willen alleen maar helpen.’
‘Maar dat helpt niet altijd,’ fluisterde ze toen. ‘Soms voelt het alsof jullie me niet vertrouwen om zelf dingen op te lossen.’
Die woorden sneden dieper dan ik had verwacht.
De dagen daarna dacht ik veel na over wat ze had gezegd. Had ik haar verstikt met mijn hulp? Had ik haar onbedoeld het gevoel gegeven dat ze faalde?
Kees en ik spraken er uren over in bed, terwijl de regen zachtjes tegen het raam tikte.
‘Misschien moeten we haar gewoon laten gaan,’ zei hij uiteindelijk met gebroken stem.
‘Maar hoe dan?’ vroeg ik wanhopig. ‘Ze is ons kind.’
‘Misschien moeten we erop vertrouwen dat ze haar eigen weg vindt.’
Het was makkelijker gezegd dan gedaan.
De maanden verstreken en langzaam kwam er weer wat contact tussen ons en Iris – korte bezoekjes, vluchtige telefoontjes. Maar het was nooit meer zoals vroeger.
Op een dag stond Iris opeens voor de deur met Lotte aan haar hand. Haar ogen stonden zachter dan in maanden.
‘Mam…’ begon ze aarzelend. ‘Dankjewel voor alles wat jullie hebben gedaan. Maar ik moet nu echt zelf leren om dingen op te lossen.’
Ik trok haar in mijn armen en voelde eindelijk weer even mijn dochter dichtbij.
Nu zit ik hier aan de keukentafel, kijkend naar oude foto’s van Iris als klein meisje – lachend op het strand van Scheveningen, haar handje stevig in de mijne.
Hebben we haar te veel beschermd? Of is dit gewoon hoe loslaten voelt als ouder? Wat zouden jullie doen als je kind je ineens niet meer nodig lijkt te hebben?