De Bittere Smaak van Appeltaart: Een Familieavond in Amsterdam
‘Misschien moet je zelf eens naar de winkel gaan in plaats van te wachten op handouts. We doen hier niet aan afhaalmaaltijden! Hou eens op met bedelen!’
De woorden van mijn moeder sneden door de warme lucht van de woonkamer als een mes. Ik voelde mijn wangen gloeien van schaamte, hoewel het niet eens tegen mij gericht was. Mijn broer Daniel stond midden in de kamer, zijn handen nog vol met het bord waar de laatste stukjes appeltaart op lagen. Zijn ogen flitsten even naar mij, zoekend naar steun, maar ik keek snel weg. Ik wilde niet opnieuw in het kruisvuur belanden.
Het was tweede kerstdag en zoals elk jaar had mijn moeder, Marijke, haar best gedaan om het huis om te toveren tot een warme cocon vol lichtjes, kaarsen en de geur van stoofpeertjes. Maar onder die gezellige façade broeide er altijd iets. Mijn vader, Henk, zat zwijgend in zijn stoel bij het raam, zijn blik op de straat gericht alsof hij elk moment kon opstaan en verdwijnen. Mijn zusje Sophie speelde met haar telefoon, haar gezicht half verborgen achter haar lange blonde haar.
‘Mam, ik vroeg alleen maar of ik een stukje taart mee mocht nemen voor de kinderen,’ zei Daniel zachtjes. Zijn stem trilde, maar hij probeerde zijn rug recht te houden. ‘Ze wachten thuis op me. Ik had beloofd dat ik iets lekkers mee zou nemen.’
Mijn moeder snoof. ‘Altijd hetzelfde liedje met jou. Je komt hier alleen maar als er iets te halen valt. Nooit eens gewoon voor de gezelligheid.’
Ik voelde een steek van medelijden voor Daniel. Hij was altijd al de buitenstaander geweest, degene die het niet kon laten om te vragen, te hopen op een beetje extra. Maar ik wist ook dat mijn moeder haar redenen had. Daniel had haar vertrouwen vaak beschaamd: geld geleend en nooit teruggegeven, afspraken niet nagekomen, altijd net te laat of net te vroeg.
‘Laat hem nou gewoon dat stukje taart meenemen,’ zei ik uiteindelijk, mijn stem zachter dan ik wilde. ‘Het is kerst.’
Mijn moeder draaide zich naar mij om, haar ogen fel. ‘Jij bemoeit je er niet mee, Iris. Jij weet niet wat hij allemaal al heeft geflikt.’
‘Jawel mam, dat weet ik wel,’ zei ik, nu iets harder. ‘Maar we zijn toch familie? Kunnen we niet gewoon één avond normaal doen?’
Daniel keek me dankbaar aan en schoof langzaam richting de gang, het bord stevig tegen zich aangedrukt alsof het een schat was die elk moment afgepakt kon worden.
‘Ik ga wel,’ mompelde hij. ‘Fijne avond nog.’
De deur viel dicht met een klap die door merg en been ging. De stilte die volgde was ondraaglijk. Mijn moeder begon driftig de borden op te stapelen, haar gezicht strak.
‘Waarom moet hij altijd alles verpesten?’ vroeg ze zachtjes, meer tegen zichzelf dan tegen ons.
Mijn vader zuchtte diep en stond op. ‘Ik ga even een luchtje scheppen.’ Zonder iemand aan te kijken trok hij zijn jas aan en verdween in de nacht.
Sophie keek op van haar telefoon en rolde met haar ogen. ‘Dit is zo typisch onze familie,’ fluisterde ze tegen mij. ‘Altijd drama.’
Ik bleef achter aan tafel, mijn handen om mijn kop thee geklemd. De geur van kaneel en appel hing nog in de lucht, maar de smaak was bitter geworden.
Later die avond lag ik wakker in mijn oude slaapkamer, luisterend naar het zachte tikken van de regen tegen het raam. Mijn gedachten maalden rondjes: had ik meer moeten doen? Had ik Daniel moeten achterna gaan? Of was het juist goed dat ik eindelijk eens iets had gezegd?
Mijn telefoon trilde op het nachtkastje. Een bericht van Daniel: ‘Dankjewel dat je het voor me opnam. Het is niet makkelijk allemaal. Ik mis hoe het vroeger was.’
Ik slikte en staarde naar het plafond. Hoe was het vroeger eigenlijk? Was het ooit echt goed geweest? Of hielden we onszelf voor de gek met herinneringen aan betere tijden?
De volgende ochtend zat ik aan het ontbijt met mijn moeder. Ze zweeg terwijl ze koffie inschonk, haar ogen rood van het huilen.
‘Sorry van gisteravond,’ zei ze uiteindelijk schor. ‘Het is gewoon… ik weet soms niet meer hoe ik met Daniel om moet gaan.’
Ik knikte langzaam. ‘Hij bedoelt het goed, mam. Maar hij heeft hulp nodig. Niet alleen geld of taart, maar echte hulp.’
Ze zuchtte diep en keek naar buiten, waar de stad langzaam ontwaakte onder een grijze hemel.
‘Misschien heb je gelijk,’ fluisterde ze.
Die middag besloot ik Daniel op te zoeken in zijn kleine appartement in Amsterdam-Noord. De geur van koffie en sigaretten hing zwaar in de lucht toen hij open deed.
‘Kom binnen,’ zei hij zachtjes.
We zaten zwijgend tegenover elkaar aan de keukentafel. Op het aanrecht stond het bord met de laatste kruimels appeltaart.
‘Het spijt me dat ik altijd zo’n gedoe veroorzaak,’ begon Daniel na een tijdje. ‘Ik weet gewoon niet hoe ik het anders moet doen.’
Ik pakte zijn hand vast. ‘Je hoeft het niet alleen te doen, Dan. Maar je moet wel eerlijk zijn over wat je nodig hebt.’
Hij knikte langzaam, tranen in zijn ogen.
‘Denk je dat mam me ooit weer zal vertrouwen?’ vroeg hij zacht.
Ik wist het antwoord niet. Misschien wel, misschien niet. Maar ergens diep vanbinnen voelde ik hoop.
Terug op straat voelde de winterlucht fris en scherp tegen mijn wangen. Ik dacht aan alles wat er gezegd was – en wat er juist níet gezegd was – en vroeg me af: waarom is het zo moeilijk om elkaar echt te begrijpen? Wat zou er gebeuren als we eindelijk onze trots loslaten?
Zou jij je familie kunnen vergeven als ze je keer op keer teleurstellen? Of is er een grens aan liefde?