De Dag Dat Alles Veranderde: Een Verjaardag Vol Onuitgesproken Woede
‘Aria, waar blijft de appeltaart?’ De stem van mijn schoonmoeder, Ans, sneed door de keuken als een bot mes. Ik stond met trillende handen boven de gootsteen, de schil van de appels nog aan mijn vingers. ‘Het is bijna vier uur, en je weet toch dat Vincent altijd appeltaart wil op zijn verjaardag?’
Ik slikte. ‘Het komt eraan, Ans. Nog even geduld, alsjeblieft.’ Mijn stem klonk vlak, bijna robotachtig. In mijn hoofd telde ik de jaren dat ik dit ritueel al uitvoerde: Vincent’s verjaardag, zijn familie die zonder aankondiging binnenviel, het huis dat zich vulde met stemmen, gelach en eisen. En ik, altijd in de keuken, altijd dienstbaar.
Dit jaar had ik gezworen dat het anders zou gaan. Geen driegangenmenu, geen eindeloze stroom koffie en drankjes. Ik had een buffet gemaakt: koude salades, stokbrood, wat kaas en een simpele soep. ‘Iedereen kan pakken wat hij wil,’ had ik tegen Vincent gezegd. ‘Ik wil ook genieten van jouw verjaardag.’
Vincent had geknikt, maar zijn blik was afwezig geweest. ‘Ze zijn het anders gewend, Aria. Je weet hoe ze zijn.’
‘Misschien is het tijd dat ze eraan wennen dat ik ook een mens ben,’ had ik geantwoord. Maar nu, met Ans in mijn nek en de rest van de familie die zich al in de woonkamer verzamelde, voelde ik de spanning in mijn schouders branden.
‘Aria!’ Mijn schoonzus Marloes kwam binnenstormen. ‘Heb je nog wat vegetarisch? Je weet toch dat ik geen vlees eet sinds vorig jaar?’
‘Er is salade zonder kip,’ zei ik zacht.
Ze trok haar neus op. ‘Alleen sla? Je weet dat ik daar niet genoeg aan heb.’
Ik voelde hoe mijn wangen rood werden. ‘Sorry, Marloes. Ik heb mijn best gedaan.’
Ze zuchtte overdreven en liep terug naar de woonkamer, waar het gelach van Vincent’s broers door het huis galmde. Ik hoorde hun stemmen: ‘Aria is weer druk in de weer, hè? Wat een geluksvogel ben jij toch, Vincent!’
Vincent lachte mee, maar zijn ogen zochten even de mijne. Ik zag twijfel, misschien zelfs schaamte. Maar hij zei niets.
De kinderen renden door het huis, lieten kruimels achter op de net gedweilde vloer. Mijn schoonvader zette zonder te vragen de televisie aan voor het voetbal. Niemand vroeg of ik wilde zitten, niemand bood aan te helpen.
Toen ik eindelijk met een bordje soep in de woonkamer kwam zitten, keek Ans me aan alsof ik haar persoonlijk beledigd had. ‘Je hebt jezelf zeker eerst bediend?’ vroeg ze scherp.
‘Nee,’ zei ik zacht. ‘Ik heb alleen even pauze genomen.’
‘Vroeger was het hier gezelliger,’ mompelde ze tegen haar man.
Ik voelde tranen branden achter mijn ogen. Was dit het waard? Elk jaar weer deze strijd? Ik dacht aan mijn eigen ouders, die altijd bescheiden waren, nooit iets eisten. Waarom voelde ik me hier zo klein?
Na het eten verzamelde iedereen zich rond Vincent voor de cadeaus. Ik bleef achter in de keuken om op te ruimen. De stemmen uit de woonkamer klonken als een verre storm.
Plotseling stond Vincent in de deuropening. ‘Gaat het?’ vroeg hij zacht.
Ik keek hem aan en voelde hoe alles in me loskwam. ‘Nee, Vincent. Het gaat niet. Elk jaar weer hetzelfde liedje. Niemand helpt, niemand bedankt me zelfs maar. Ik ben geen bediende.’
Hij zuchtte diep en wreef over zijn gezicht. ‘Ik weet het… Maar zo is onze familie nu eenmaal.’
‘En jij dan?’ vroeg ik fel. ‘Ben jij ook zo?’
Hij zweeg.
‘Weet je wat het ergste is?’ zei ik terwijl ik een bord afspoelde. ‘Ik voel me hier onzichtbaar. Alsof ik alleen besta om iedereen te plezieren.’
Vincent keek naar zijn voeten. ‘Misschien moeten we volgend jaar iets anders doen.’
‘Misschien moeten we dat inderdaad,’ zei ik bitter.
Die avond, toen iedereen eindelijk vertrokken was en het huis weer stil was, zat ik alleen aan tafel met een koud kopje thee. Vincent kwam naast me zitten en pakte mijn hand.
‘Het spijt me,’ fluisterde hij.
Ik keek hem aan en voelde een mengeling van woede en verdriet. ‘Sorry zeggen is makkelijk, Vincent. Maar er moet echt iets veranderen.’
Hij knikte langzaam. ‘Volgend jaar doen we het samen anders. Beloofd.’
Maar diep vanbinnen wist ik dat beloften makkelijk worden gemaakt als de druk weg is.
De volgende ochtend vond ik een briefje op het aanrecht: “Dankjewel voor alles gisteren. Je bent bijzonder.” Het was ondertekend door Vincent’s jongste zusje, Lotte.
Voor het eerst in jaren glimlachte ik bij het opruimen van de laatste restjes taart.
Toch bleef die vraag knagen: Hoeveel moet je jezelf opofferen voor traditie? En wanneer is het genoeg?
Misschien is het tijd dat we allemaal eens eerlijk naar onze verwachtingen kijken… Wat denken jullie? Waar ligt voor jullie de grens tussen geven en jezelf verliezen?