De dag dat alles veranderde: het verhaal van Marijke

‘Marijke, waar is papa?’

De stem van mijn dochter Eva trilt als ze de keuken binnenloopt. Haar ogen zoeken de mijne, maar ik kan haar niet aankijken. Mijn handen klemmen zich om het kopje koffie dat allang koud is geworden. Buiten ruikt het naar vers gemaaid gras en de belofte van een nieuwe lentedag, maar binnen hangt er iets zwaars in de lucht.

‘Hij is even weg,’ lieg ik, mijn stem zachter dan ik bedoel. Maar zelfs Eva, met haar zestien jaar en haar eeuwige geloof in het goede, weet dat er iets niet klopt. Ze kijkt naar de openstaande kastdeur in de gang, de lege plek waar zijn schoenen altijd stonden.

Het was vanochtend nog zo gewoon. Ik had verse broodjes gehaald bij Bakkerij Van Dijk, zoals elke zaterdag. De geur van koffie vulde het huis. Ik was even naar buiten gelopen om wat munt te plukken voor de thee. Toen ik terugkwam, was hij weg. Geen briefje, geen berichtje. Alleen stilte.

De dagen daarna zijn een waas. Familieleden bellen, buren komen langs met ongemakkelijke blikken en goedkope troost. Mijn schoonzus Anja is de eerste die het hardop zegt: ‘Misschien heeft hij iemand anders.’

Ik wil haar uitschelden, haar het huis uit zetten. Maar diep vanbinnen knaagt er iets. De laatste maanden was hij anders. Stillere avonden, telefoontjes die hij buiten opnam, gesprekken die abrupt stopten als ik binnenkwam.

‘Mam, wat gaan we nu doen?’ vraagt Eva zachtjes.

Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik moet doorgaan. Voor haar. Voor mezelf.

De dagen worden weken. De politie neemt een verklaring op, maar ze zeggen dat volwassen mannen wel vaker verdwijnen. ‘Misschien heeft hij tijd voor zichzelf nodig,’ zegt agent De Groot met een blik die medelijden verraadt.

Mijn moeder komt elke dag langs. Ze brengt stamppot en goedbedoelde adviezen. ‘Je moet sterk zijn, Marijke. Voor de kinderen.’ Maar elke avond als het huis stil is en ik alleen ben met mijn gedachten, voel ik me zwakker dan ooit.

Op een avond vind ik in zijn nachtkastje een briefje. Het is niet aan mij gericht, maar aan iemand anders. ‘Lieve Saskia, ik kan niet meer zo doorgaan. Ik moet kiezen voor mezelf.’

Saskia? Ik ken geen Saskia.

Woede brandt in mijn borst. Hoe kon hij? Na dertig jaar samen, na alles wat we hebben opgebouwd? Onze vakanties in Zeeland, de verjaardagen van de kinderen, de avonden samen op de bank met een glas wijn… Was dat allemaal niets voor hem?

Eva merkt mijn onrust op. Ze wordt stiller, trekt zich terug op haar kamer. Mijn zoon Thomas – twintig en net op kamers in Utrecht – belt vaker dan normaal. ‘Mam, als je iets nodig hebt…’

Maar wat heb ik nodig? Antwoorden? Wraak? Of gewoon iemand die zegt dat het goedkomt?

Het dorp gonst van de roddels. Bij de supermarkt fluisteren vrouwen achter hun hand als ik voorbijloop. ‘Dat is die vrouw van Jan…’

Op een dag staat Anja weer voor de deur. Ze kijkt me aan met een mengeling van medelijden en ergernis.

‘Je moet hem loslaten, Marijke,’ zegt ze streng. ‘Hij komt niet meer terug.’

‘Hoe weet jij dat zo zeker?’ snauw ik terug.

Ze zucht diep en kijkt weg. ‘Omdat hij bij Saskia is ingetrokken. In Amersfoort.’

De klap komt hard aan. Alsof iemand me in mijn maag stompt.

‘Hoe weet jij dat?’

‘Hij heeft me gebeld,’ zegt ze zachtjes. ‘Hij wilde dat ik het je zou vertellen.’

Ik voel me verraden door iedereen om me heen.

Die nacht slaap ik niet. Ik staar naar het plafond en vraag me af waar het misging. Was het mijn schuld? Had ik meer moeten luisteren? Minder moeten klagen over zijn lange werkdagen?

De volgende ochtend besluit ik dat ik niet langer slachtoffer wil zijn van zijn keuzes.

Ik ruim zijn spullen op – alles wat hij heeft achtergelaten – en zet ze in dozen in de schuur. Eva kijkt toe met grote ogen.

‘Gaat het mam?’ vraagt ze voorzichtig.

‘Nee,’ zeg ik eerlijk. ‘Maar het moet.’

Langzaam begin ik mijn leven opnieuw op te bouwen. Ik ga weer werken bij de bibliotheek in het dorp, waar mevrouw Jansen me verwelkomt met een warme glimlach en geen vragen stelt.

Op vrijdagavond drink ik wijn met mijn buurvrouw Karin op het terras. We praten over alles behalve Jan.

Toch blijft hij in mijn hoofd spoken. Soms betrap ik mezelf erop dat ik wacht op zijn voetstappen in de gang, of op een berichtje waarin hij zegt dat het hem spijt.

Maar dat bericht komt niet.

Op een dag – maanden later – staat Eva ineens in de deuropening met haar telefoon in haar hand.

‘Mam… papa wil je spreken.’

Mijn hart slaat over.

Ik neem de telefoon aan en hoor zijn stem – vertrouwd en toch zo vreemd.

‘Marijke… het spijt me.’

Ik zeg niets.

‘Ik had het je moeten vertellen,’ gaat hij verder. ‘Maar ik kon het niet meer… Ik voelde me gevangen.’

‘En wij dan?’ vraag ik met trillende stem.

Hij zwijgt even. ‘Jullie verdienen beter dan iemand die er niet echt is.’

Ik hang op zonder afscheid te nemen.

Die avond huil ik voor het eerst echt om hem – niet om wat hij gedaan heeft, maar om wat wij kwijt zijn geraakt.

Het leven gaat door, zeggen mensen altijd zo makkelijk. Maar soms voelt het alsof je elke dag opnieuw moet leren ademen.

Toch vind ik langzaam mijn kracht terug – in kleine dingen: een kop thee met Eva, een wandeling langs de dijk, een boek dat me even alles doet vergeten.

Soms vraag ik me af: hoe goed kennen we eigenlijk de mensen van wie we houden? En hoe vind je jezelf terug als alles wat je kende ineens wegvalt?