De dag dat mijn dochter mij de deur wees: een moederhart in stukken
‘Ga weg, mam! Ik wil je hier niet meer zien!’ De stem van mijn dochter Sanne snijdt als een mes door de kleine woonkamer van haar flatje in Amstelveen. Mijn handen trillen terwijl ik mijn jas dichtknoop. Ik ben 68, en ineens voel ik me ouder dan ooit. Mijn koffer staat al bij de deur, alsof hij wist dat dit moment zou komen.
‘Sanne, luister nou even—’ probeer ik nog, maar ze draait zich om, haar ogen vuurrood van woede en tranen. ‘Nee! Je luistert nooit! Je denkt altijd dat jij het beter weet, maar dit is míjn huis. Ik wil rust, mam. Gewoon rust!’
Ik slik. De woorden blijven steken in mijn keel. Hoe is het zover gekomen? Sinds ik mijn eigen appartement in Haarlem heb verkocht na het overlijden van mijn moeder, woon ik tijdelijk bij Sanne. Het was nooit de bedoeling om haar tot last te zijn, maar het leven is duur en de wachtlijsten voor seniorenwoningen zijn eindeloos.
De afgelopen weken waren zwaar. Kleine irritaties groeiden uit tot felle discussies. Over mijn sokken die op de bank lagen, over haar werkstress, over geld. Maar vandaag escaleerde het. Ik vond een stapel ongeopende rekeningen op haar bureau en sprak haar erop aan. ‘Je moet je zaken op orde hebben, Sanne,’ zei ik. ‘Je bent geen kind meer.’
Ze explodeerde. ‘Altijd dat gezeur! Alsof ik niet genoeg aan mijn hoofd heb!’
En nu sta ik hier. Op de drempel van haar flat, met mijn hele leven in een koffer gepropt. De regen tikt tegen het raam. Ik voel me leeg en verloren.
Buiten adem strompel ik naar beneden, de trappen af. In de hal besef ik dat ik mijn paraplu ben vergeten. Ik draai me om, loop terug naar boven en hoor Sanne nog steeds snikken achter de deur. Mijn hart breekt.
Op het kastje in de gang ligt haar notitieboekje. Het blauwe schriftje waar ze altijd in schrijft als ze denkt dat niemand kijkt. Ik weet dat het niet hoort, maar iets in mij dwingt me het open te slaan. Misschien zoek ik naar een verklaring, een reden voor haar woede.
Ik blader door de pagina’s vol krabbels en tekeningen. Dan valt mijn oog op een bladzijde waar mijn naam staat.
‘Mam begrijpt het niet. Ze ziet niet hoe moe ik ben. Hoe bang ik ben dat ik alles kwijtraak: mijn baan, mijn huis… mezelf.’
Mijn adem stokt. Ik lees verder:
‘Soms wil ik gewoon verdwijnen. Maar dan denk ik aan mam en hoe alleen ze is sinds oma dood is. Ik wil haar niet kwetsen, maar ik kan haar niet helpen als ik zelf verdrink.’
Tranen rollen over mijn wangen. Al die tijd dacht ik dat Sanne boos was op mij, maar ze is vooral boos op zichzelf – en bang.
Plotseling hoor ik de deur opengaan. Sanne staat in de deuropening, haar gezicht nat van de tranen.
‘Mam… wat doe je?’
Ik schrik op, betrapt met haar dagboek in mijn handen.
‘Het spijt me,’ fluister ik. ‘Ik… ik wilde gewoon begrijpen waarom…’
Ze zucht diep en laat zich tegen de deurpost zakken.
‘Ik ben zo moe, mam,’ zegt ze zachtjes. ‘Op mijn werk word ik gekort, alles wordt duurder… En dan ben jij er ineens weer elke dag. Het is te veel.’
Ik knik langzaam. ‘Ik dacht dat je boos was op mij.’
‘Dat ben ik ook,’ zegt ze met een wrange glimlach. ‘Maar vooral op mezelf.’
We zitten samen op de trap in de gang, twee vrouwen die elkaar kwijt zijn geraakt in hun eigen verdriet.
‘Weet je nog,’ begin ik voorzichtig, ‘hoe we vroeger samen naar het Amsterdamse Bos gingen? Toen je klein was? Je rende altijd vooruit, maar keek steeds achterom of ik er nog was.’
Sanne glimlacht flauwtjes. ‘Ik was bang om je kwijt te raken.’
‘En nu?’ vraag ik zacht.
Ze haalt haar schouders op. ‘Nu ben ik bang dat jij mij kwijtraakt.’
We zitten daar nog lang, terwijl buiten de regen harder gaat vallen. Uiteindelijk sta ik op.
‘Misschien moet ik toch ergens anders heen,’ zeg ik voorzichtig.
Sanne knikt langzaam. ‘Misschien wel. Maar niet omdat ik je haat, mam.’
Ik pak mijn koffer en loop naar buiten, het dagboek stevig tegen mijn borst gedrukt.
Die nacht slaap ik bij een vriendin in Haarlem. De volgende ochtend belt Sanne.
‘Mam? Kunnen we praten?’
We spreken af in een café aan het Spaarne. Ze zit al te wachten met twee cappuccino’s voor zich.
‘Ik wil het goedmaken,’ zegt ze meteen.
‘Ik ook,’ zeg ik.
We praten urenlang over vroeger, over nu, over alles wat we nooit hebben uitgesproken. Over haar angsten en mijn eenzaamheid. Over hoe moeilijk het is om ouder te worden – voor ons allebei.
Aan het eind van het gesprek zegt Sanne: ‘Misschien moeten we allebei hulp zoeken.’
Ik knik opgelucht. Voor het eerst in weken voel ik hoop.
Nu woon ik tijdelijk bij een andere vriendin, wachtend op een plek in een seniorenflat. Sanne en ik zien elkaar elke week; soms is het ongemakkelijk, soms fijn. Maar we praten – echt praten – en dat is meer dan we ooit hebben gedaan.
Soms vraag ik me af: hoeveel moeders en dochters lopen elkaar mis omdat ze hun angsten niet durven delen? En wat als we allemaal iets vaker elkaars dagboek zouden lezen – of gewoon zouden vragen: hoe gaat het echt met je?