De Drie Liefdes van Mijn Leven: Jozefs Reis door Hartzeer en Heling
‘Waarom kun je niet gewoon eerlijk zijn, Jozef?’ Roberts stem trilt, zijn ogen priemen in de mijne terwijl de regen tegen het raam slaat. Ik voel mijn keel dichtknijpen. Eerlijk zijn? Hoe kan ik eerlijk zijn als ik mezelf niet eens begrijp? Mijn handen trillen als ik de koffiemok neerzet. ‘Ik weet het niet, Robert. Ik weet het gewoon niet.’
Dat was het begin van het einde. De avond waarop alles wat veilig voelde, uit mijn handen gleed als nat zand. We woonden samen in een klein appartement in Utrecht, met uitzicht op de Domtoren. Robert hield van structuur, van plannen en lijstjes. Ik was chaos, altijd zoekend naar iets wat ik niet kon benoemen. Onze verschillen trokken ons eerst naar elkaar toe, maar werden later onze valkuil.
Mijn moeder zei altijd: ‘Jozef, je bent te gevoelig voor deze wereld.’ Misschien had ze gelijk. Ik voelde alles te diep, elke blik, elk woord. Robert was mijn eerste liefde, mijn veilige haven na een jeugd vol onrust. Mijn vader was vroeg overleden; mijn moeder werkte zich kapot als verpleegkundige in het UMC. Thuis was het stil, behalve als mijn broer Mark weer eens ruzie zocht over geld of drank.
‘Je moet kiezen, Jozef,’ zei Robert die avond. ‘Voor mij, of voor je angst.’
Maar ik kon niet kiezen. Dus koos ik niet. En verloor ik alles.
De weken na onze breuk waren een waas van lege wijnflessen en nachten op de bank van mijn beste vriendin Sanne. Zij probeerde me op te beuren met slechte grappen en nog slechtere wijn. ‘Je bent jong, Joos,’ zei ze. ‘Er komt wel weer iemand.’ Maar ik geloofde haar niet.
Totdat ik Nathan ontmoette op een feestje in Amsterdam. Hij had donkere krullen en een lach die zelfs de kilste dag kon verwarmen. Hij was alles wat Robert niet was: impulsief, wild, onvoorspelbaar. We dansten tot de zon opkwam en ik voelde me voor het eerst in maanden weer levend.
Nathan nam me mee naar plekken waar ik nooit eerder was geweest: illegale feesten in verlaten loodsen, nachten aan het IJ met alleen een fles goedkope rum en onze dromen. Maar waar Robert stabiliteit bracht, bracht Nathan stormen. Zijn jaloezie was verstikkend; zijn liefde verslavend.
‘Waarom kijk je zo naar hem?’ snauwde hij op een avond toen ik met een vriend praatte.
‘Je ziet spoken,’ zei ik zacht.
‘Misschien,’ antwoordde hij, ‘maar jij laat me twijfelen aan alles.’
We vochten, maakten het goed, vochten weer. Mijn moeder zag de blauwe plekken op mijn arm en zweeg. Mark lachte me uit: ‘Je zoekt het ook altijd op, hè?’
Op een avond sloeg Nathan de deur zo hard dicht dat het glas brak. Ik bleef achter in de stilte, trillend van angst en verlangen tegelijk. Ik wist dat ik weg moest, maar iets in mij bleef hopen dat hij zou veranderen.
Het was Sanne die me uiteindelijk uit die relatie trok. Ze stond midden in de nacht voor mijn deur met haar auto en een tas vol kleren. ‘Nu ga je mee,’ zei ze beslist. ‘Of ik bel je moeder.’
Ik ging mee.
De maanden daarna waren een oefening in overleven. Ik verhuisde naar Rotterdam, vond een baan bij een klein reclamebureau en probeerde mezelf opnieuw uit te vinden. Maar de leegte bleef knagen.
Totdat Zoë binnenwandelde tijdens een brainstormsessie op kantoor. Ze had rood haar, sproeten en een lach die alles verlichtte. Ze was anders dan Robert en Nathan; rustig, bedachtzaam, maar met een vuur dat langzaam brandde.
We werden vrienden, deelden lunches in het park en gesprekken over dromen en angsten. Ze vertelde over haar jeugd in Groningen, haar ouders die gescheiden waren toen ze tien was, haar angst om mensen toe te laten.
Langzaam groeide er iets tussen ons. Geen vurige passie zoals met Nathan, geen veilige haven zoals met Robert, maar iets nieuws: vertrouwen.
Op een avond zaten we samen op haar balkon met uitzicht over de Maas. Ze pakte mijn hand vast en zei: ‘Ik ben bang om je kwijt te raken voordat ik je echt heb.’
‘Ik ook,’ fluisterde ik.
We begonnen voorzichtig aan iets wat leek op liefde. Maar oude wonden helen langzaam. Ik merkte dat ik mezelf soms terugtrok, bang om opnieuw gekwetst te worden. Zoë voelde dat aan.
‘Je hoeft niet perfect te zijn bij mij,’ zei ze op een avond toen ik weer eens dichtklapte.
Maar perfectionisme zat diep in mij geworteld; het idee dat ik alleen liefde waard was als ik alles goed deed.
Toen mijn moeder ziek werd – borstkanker – stond Zoë aan mijn zijde. Ze ging mee naar ziekenhuisafspraken, kookte soep als ik geen hap door mijn keel kreeg en hield me vast als de angst me overspoelde.
Mark kwam weer opdagen toen het slechter ging met mama. We zaten samen aan haar bed in het ziekenhuis in Utrecht; hij met zijn eeuwige sigaret tussen zijn vingers, ik met tranen die maar bleven komen.
‘We hebben elkaar nodig nu,’ zei Mark onverwacht zacht.
Misschien was dat het moment waarop ik besefte dat familie niet alleen bestaat uit wie je kiest, maar ook uit wie blijft als alles donker wordt.
Toen mama stierf, viel alles stil. Zoë bleef bij me slapen omdat ze wist dat ik anders zou verdrinken in verdriet. Maar ergens tussen het rouwen door verloor ik mezelf opnieuw. Ik sloot me af, duwde iedereen weg – ook Zoë.
‘Ik kan je niet helpen als je me niet toelaat,’ zei ze huilend op een avond.
‘Misschien moet je dan gaan,’ antwoordde ik kil.
En ze ging.
Daar zat ik dan: alleen in mijn appartement in Rotterdam, omringd door herinneringen aan drie liefdes die allemaal waren geëindigd omdat ik mezelf niet kon geven zoals zij verdienden.
Soms denk ik terug aan Robert – hoe veilig het voelde om naast hem wakker te worden op zondagochtend met de geur van verse koffie en jazzmuziek op de achtergrond. Of aan Nathan – hoe levendig alles was als hij lachte, hoe gevaarlijk dichtbij geluk soms kan voelen voordat het omslaat in pijn. En aan Zoë – haar zachte handen die mijn gebroken stukken probeerden te lijmen zonder zichzelf te verliezen.
Nu vraag ik me af: is liefde iets wat blijft of juist iets wat ons leert loslaten? Ben ik gemaakt om lief te hebben of om steeds opnieuw afscheid te nemen?
Misschien is dat wel de grootste les: dat liefde niet altijd bedoeld is om te blijven, maar om ons te vormen tot wie we moeten zijn.
Wat denk jij? Is ware liefde iets wat blijft bestaan – of is het juist de kunst van loslaten die ons menselijk maakt?