De Eenzaamheid van Victoria: Een Ontrafeling van het Verleden

‘Waarom laat je niemand toe, Victoria?’ Mijn stem trilt, niet van woede, maar van iets dat veel dieper zit: onmacht. We zitten tegenover elkaar aan haar kleine keukentafel in haar appartement in Utrecht, het licht van de straatlantaarns valt in strepen over haar gezicht. Ze kijkt me niet aan, haar vingers friemelen aan het oor van haar mok.

‘Soms is het beter zo,’ zegt ze zacht. ‘Minder kans op teleurstelling.’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Tien jaar na mijn scheiding dacht ik dat ik alles wel gezien had op het gebied van relaties. Ik heb gedatet met vrouwen die hun kinderen boven alles stelden, vrouwen die hun exen niet konden loslaten, vrouwen die alleen maar wilden feesten. Maar Victoria… zij is anders. Ze is 42, net als ik, maar draagt een eenzaamheid met zich mee die bijna tastbaar is.

De eerste keer dat ik haar ontmoette was op een verjaardag van een gezamenlijke vriend, Jeroen. Ze stond in een hoekje, met een glas wijn in haar hand, en observeerde alles en iedereen. Haar ogen waren donker, haar glimlach voorzichtig. Toen ik haar aansprak, leek ze even te schrikken, maar ze herstelde zich snel.

‘Timothy, toch?’ vroeg ze. ‘Jij bent die vriend van Jeroen die altijd te laat komt.’

‘Schuldig,’ lachte ik. ‘Maar ik ben nu precies op tijd om jou te ontmoeten.’

Ze glimlachte, maar haar ogen bleven op hun hoede. Toch was er iets in haar dat me aantrok – misschien juist die geslotenheid. Ik wilde weten wie ze was, wat haar zo voorzichtig maakte.

Na die avond stuurde ik haar een berichtje. Ze reageerde pas na drie dagen: ‘Sorry, druk gehad op werk.’ Maar ze stemde toe om koffie te drinken bij de Veldkeuken in Amelisweerd.

Het werd het begin van een reeks ontmoetingen waarin ik steeds meer gefascineerd raakte door haar raadselachtige karakter. Ze vertelde weinig over zichzelf. Haar ouders waren overleden, geen broers of zussen, geen kinderen. ‘Ik heb altijd mijn eigen weg gekozen,’ zei ze eens terwijl we langs de Oudegracht liepen.

‘En? Was dat een goede keuze?’ vroeg ik voorzichtig.

Ze haalde haar schouders op. ‘Soms wel. Soms niet.’

Op een avond, na een film in het Louis Hartlooper Complex, probeerde ik haar hand vast te pakken. Ze trok zich terug.

‘Sorry,’ zei ze snel. ‘Ik… Ik ben niet zo goed in dit soort dingen.’

‘In wat voor dingen?’ vroeg ik zacht.

Ze keek me aan, haar ogen glinsterden in het schemerlicht. ‘In vertrouwen.’

Vanaf dat moment wist ik dat er meer speelde dan alleen verlegenheid of terughoudendheid. Er was iets gebroken in haar, iets dat ze angstvallig verborgen hield.

Mijn vrienden begrepen niet waarom ik bleef proberen. ‘Tim, je verdient iemand die open is, die je toelaat,’ zei mijn zus Marieke tijdens een etentje bij mij thuis in Overvecht.

‘Misschien is zij juist degene die me nodig heeft,’ antwoordde ik koppig.

Marieke zuchtte. ‘Of misschien wil je gewoon iemand redden omdat je jezelf niet kunt redden.’

Die woorden bleven dagenlang door mijn hoofd spoken.

Op een regenachtige zondagmiddag besloot ik het erop te wagen. Ik stond voor Victoria’s deur met een bos bloemen en een fles wijn. Ze deed open in een oude trui en joggingbroek.

‘Wat doe jij hier?’ vroeg ze verbaasd.

‘Ik wil weten wie je bent, Victoria. Echt weten.’

Ze liet me aarzelend binnen. We zaten urenlang zwijgend naast elkaar op de bank terwijl de regen tegen de ramen tikte. Uiteindelijk begon ze te praten.

‘Mijn vader was streng,’ fluisterde ze. ‘Hij vond dat emoties zwakte waren. Mijn moeder… ze was er wel, maar nooit echt aanwezig. Toen ze overleden waren – vlak na elkaar – voelde het alsof er niets meer over was om voor te vechten.’

Ik legde mijn hand op de hare. Ze trok niet weg deze keer.

‘En sindsdien?’ vroeg ik zacht.

Ze haalde diep adem. ‘Sindsdien heb ik mezelf wijsgemaakt dat ik niemand nodig heb. Maar soms… soms voel ik me zo verschrikkelijk alleen.’

Er viel een stilte waarin alleen onze ademhaling hoorbaar was.

‘Je hoeft niet alleen te zijn,’ zei ik uiteindelijk.

Ze keek me aan met een blik vol twijfel en verlangen.

De weken daarna probeerden we het samen. Kleine stapjes: samen boodschappen doen op de markt, wandelen door het Griftpark, koken bij mij thuis terwijl mijn kat om onze benen cirkelde. Soms leek het alsof ze zich eindelijk durfde openstellen; andere keren sloot ze zich weer volledig af.

Op een avond kwam ik bij haar thuis en trof haar huilend aan op de bank.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik bezorgd.

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik kan dit niet, Tim. Ik wil je niet pijn doen.’

‘Je doet me geen pijn,’ zei ik zacht. ‘Je doet jezelf pijn door alles binnen te houden.’

Ze keek me aan met betraande ogen. ‘Ik ben bang dat als je echt weet wie ik ben… dat je dan weggaat.’

‘Dat risico neem ik graag,’ antwoordde ik zonder aarzelen.

Langzaam begon ze meer te vertellen over haar jeugd: hoe haar vader haar kleine dromen altijd afdeed als onzin, hoe haar moeder nooit voor haar opkwam, hoe ze op school altijd buitenstaander was geweest omdat ze anders was – te stil, te gevoelig volgens de leraren.

‘Ik heb geleerd om mezelf onzichtbaar te maken,’ zei ze eens terwijl we samen naar de Domtoren keken vanaf het dakterras van mijn appartement.

‘Maar nu zie ik je,’ fluisterde ik.

Toch bleef er afstand tussen ons. Mijn vrienden begonnen zich zorgen te maken over mij.

‘Je verandert, Tim,’ zei Jeroen tijdens een biertje in Café Tilt! ‘Je bent altijd bezig met háár problemen. Wanneer denk je eens aan jezelf?’

Ik wist het niet meer. Was ik inderdaad bezig met iemand redden omdat ik mezelf niet kon redden? Of was dit gewoon wat liefde betekende: blijven proberen, ook als het moeilijk werd?

De echte breuk kwam op een avond toen we bij mij thuis waren en Marieke onverwacht langskwam om iets op te halen.

‘Oh, jij bent Victoria,’ zei Marieke vriendelijk maar verbaasd.

Victoria verstijfde meteen en trok zich terug in zichzelf. Na Marieke’s vertrek barstte de bom.

‘Waarom moet iedereen altijd iets van me vinden?’ riep Victoria uit. ‘Waarom kan niemand me gewoon laten zijn wie ik ben?’

‘Omdat mensen om je geven!’ riep ik terug, gefrustreerd door haar eeuwige muren.

Ze keek me aan met een blik vol pijn en woede. ‘Misschien moet je iemand zoeken die minder kapot is.’

Die nacht sliep ik op de bank terwijl zij zich opsloot in mijn slaapkamer. De volgende ochtend was ze weg – alleen een briefje op tafel: “Het spijt me.”

Dagenlang hoorde ik niets van haar. Ik probeerde haar te bellen, stuurde berichtjes, maar kreeg geen reactie. Mijn hart voelde leeg; alsof er iets uit mij was gerukt wat nooit meer terug zou komen.

Pas na twee weken kreeg ik een berichtje: “Wil je koffie drinken?”

We spraken af bij de Veldkeuken waar alles begonnen was. Ze zag er moe uit, maar vastberaden.

‘Ik wil het proberen,’ zei ze zacht terwijl ze naar haar koffie staarde. ‘Maar alleen als jij begrijpt dat het tijd kost.’

Ik knikte langzaam. ‘Ik wacht wel op jou.’

En zo begonnen we opnieuw – met vallen en opstaan, met hoop en angst tegelijk.

Nu, maanden later, weet ik nog steeds niet of liefde genoeg is om oude wonden te helen. Maar misschien is het proberen al genoeg op zichzelf.

Soms vraag ik me af: hoeveel geduld kun je hebben voor iemand anders voordat je jezelf verliest? En is liefde uiteindelijk niet gewoon samen zoeken naar licht in elkaars duisternis?