De helft van mijn erfenis voor mijn broer – en nu ben ik hem kwijt

‘Dus je denkt echt dat ik het allemaal uit eigenbelang doe?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer mijn tranen in te slikken. Mijn broer, Martijn, kijkt me aan met die blik die ik zo goed ken – koppig, gekwetst, maar vooral onbereikbaar. We staan in de keuken van het ouderlijk huis in Amersfoort, tussen de verhuisdozen en de geur van oude boeken. Onze ouders zijn nog maar net begraven, en nu lijkt het alsof alles wat we samen hadden, uit elkaar valt.

‘Nee, dat zeg ik niet, Iris,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Maar jij hebt altijd alles voor elkaar. Je hebt een vaste baan, een huis, een gezin. Ik…’ Hij haalt zijn schouders op en kijkt weg. ‘Ik heb niks.’

Die woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Want ja, ik heb een leven opgebouwd – met vallen en opstaan. Maar Martijn heeft altijd geworsteld. Zijn studie niet afgemaakt, verkeerde vrienden, schulden. Toch was hij altijd mijn grote broer, degene die me leerde fietsen in het park, die me beschermde tegen pestkoppen op school.

Toen het testament werd voorgelezen, was het alsof de lucht uit de kamer werd gezogen. Alles eerlijk verdeeld: het huis, de spaarrekening, de schilderijen van opa. Maar Martijn keek me aan met die blik vol wanhoop. ‘Iris… Ik red het niet alleen. Jij weet dat.’

Ik dacht aan zijn schulden, zijn huurachterstand, zijn wanhopige pogingen om weer op de been te komen. En ik dacht aan onze jeugd – hoe we samen op het dak van de garage zaten, dromen delend over later. Dus zei ik: ‘Neem mijn helft van het huis. Jij hebt het harder nodig dan ik.’

Hij keek me aan alsof ik hem een leven schonk. ‘Meen je dat?’

‘Ja,’ zei ik zacht. ‘Maar beloof me dat je het goed gebruikt.’

Dat was een jaar geleden.

Nu zit ik alleen aan de keukentafel in mijn eigen huis in Utrecht. De telefoon blijft stil. Geen appjes meer van Martijn, geen uitnodigingen voor een biertje of een wandeling door het bos waar we als kinderen hutten bouwden.

Mijn man, Jeroen, begrijpt het niet helemaal. ‘Waarom heb je hem zoveel gegeven? Je wist toch dat hij niet met geld om kan gaan?’

‘Omdat hij mijn broer is,’ zeg ik dan. Maar diep vanbinnen vraag ik me af of ik niet te goedgelovig ben geweest.

De eerste maanden na de overdracht ging het nog goed. Martijn stuurde foto’s van hoe hij het huis opknapte. ‘Kijk, Iris! De tuin is eindelijk onkruidvrij!’ Of: ‘Heb je tips voor goedkope gordijnen?’ Ik voelde me trots – misschien had ik hem echt geholpen.

Maar langzaam veranderde zijn toon. Hij werd kortaf, reageerde niet meer op mijn berichten. Toen ik hem vroeg of we samen naar het graf van onze ouders zouden gaan op hun sterfdag, kreeg ik alleen een droog ‘Geen tijd’ terug.

Op een dag stond ik onverwacht voor zijn deur. Ik hoorde stemmen binnen – gelach, muziek. Maar toen ik aanbelde, werd het stil. Martijn deed open met een blik die ik niet herkende: vermoeid, afstandelijk.

‘Wat doe je hier?’ vroeg hij.

‘Ik wilde gewoon even langs komen… Je ziet er moe uit.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Druk gehad.’

‘Kunnen we even praten?’ probeerde ik.

‘Nu niet, Iris. Echt niet.’ Hij sloot de deur bijna in mijn gezicht.

Die nacht lag ik wakker. Wat was er gebeurd? Had ik iets verkeerd gedaan? Of was dit gewoon wie Martijn altijd al was geweest – iemand die zichzelf steeds verder van mij verwijderde?

De maanden gingen voorbij. Geen kerstkaart, geen felicitatie op mijn verjaardag. Mijn kinderen vroegen: ‘Komt oom Martijn nog eens langs?’ Ik wist niet wat ik moest zeggen.

Op een dag kreeg ik via via te horen dat Martijn het huis had verkocht en naar Spanje was vertrokken met een nieuwe vriendin. Niemand wist precies waarheen.

Mijn hart brak. Niet om het geld – dat had ik hem gegund – maar om alles wat we samen hadden opgebouwd en nu kwijt waren.

Mijn zusje Sanne zei: ‘Misschien moet je hem gewoon loslaten, Iris.’ Maar hoe laat je iemand los met wie je zoveel hebt gedeeld? Hoe accepteer je dat familie soms vreemden worden?

Soms droom ik nog van vroeger: hoe we samen op zolder zaten, luisterend naar de regen op het dak, pratend over alles wat we later zouden doen. Nu is er alleen stilte.

Ik vraag me af: Heb ik te veel gegeven? Of is liefde juist dat je geeft zonder iets terug te verwachten? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?