De Meesteres van Haar Eigen Ongeluk: Hoe Mijn Moeder Haar Leven Verpestte

‘Waarom kun je nooit gewoon luisteren, Iris?’ De stem van mijn moeder, Marijke, snijdt door de stilte van de keuken. Haar handen trillen als ze de koffiekop op het aanrecht zet. ‘Altijd moet jij alles op jouw manier doen.’

Ik voel mijn wangen gloeien. ‘Omdat jouw manier nooit werkt, mam! Je maakt alles alleen maar erger.’

Ze draait zich om, haar ogen fel. ‘Jij denkt dat je alles beter weet, hè? Nou, kijk eens waar dat ons gebracht heeft!’

Het is weer zo’n ochtend in ons rijtjeshuis in Amersfoort. De regen tikt tegen het raam, de geur van aangebrande toast hangt in de lucht. Mijn vader, Kees, zit zwijgend aan tafel, zijn krant als schild tussen hem en de storm die zich in onze keuken afspeelt.

Mijn moeder was altijd al een meesteres in het creëren van haar eigen ongeluk. Ze had een talent om problemen te zien waar ze niet waren, en als ze er niet waren, dan maakte ze ze wel. Toen ik klein was, vond ik haar vasthoudendheid geruststellend. Nu, op mijn zesentwintigste, voelt het als een verstikkende deken.

‘Weet je nog,’ zegt ze plotseling, haar stem zachter, ‘toen je je eerste fiets kreeg? Je wilde meteen zonder zijwieltjes. Maar ik wist dat je zou vallen.’

‘En toch liet je me gaan,’ zeg ik. ‘En ik viel. Maar ik stond ook weer op.’

Ze kijkt weg. ‘Sommige wonden helen nooit helemaal.’

Mijn vader schuift zijn stoel achteruit. ‘Ik ga naar het werk,’ mompelt hij. Hij kust mijn moeder op haar wang – een automatische beweging – en verdwijnt door de voordeur.

Ik blijf achter met Marijke. Ze zucht diep en begint de vaatwasser uit te ruimen alsof haar leven ervan afhangt.

‘Waarom doe je dit toch altijd?’ vraag ik zachtjes.

Ze kijkt me aan, haar ogen waterig. ‘Omdat ik bang ben dat alles uit elkaar valt als ik het niet vasthoud.’

Die angst heeft haar hele leven beheerst. Toen mijn broer Jeroen op zijn zestiende besloot te stoppen met school om muzikant te worden, sloot ze hem wekenlang buiten. Ze dacht dat ze hem zo zou beschermen tegen teleurstelling. In plaats daarvan verloor ze hem bijna voorgoed.

Jeroen woont nu in Groningen en komt alleen met Kerstmis thuis. Zelfs dan is het ongemakkelijk; gesprekken vol stiltes en onuitgesproken verwijten.

‘Misschien moet je gewoon eens loslaten,’ probeer ik voorzichtig.

Ze lacht schamper. ‘Dat is makkelijk praten voor iemand die altijd wegloopt voor haar problemen.’

Ik slik. Ze bedoelt mijn relatie met Daan, die vorige maand is stukgelopen omdat ik niet kon kiezen tussen hem en mijn familie. Of misschien bedoelt ze wel meer dan dat.

De telefoon gaat. Marijke neemt op en binnen een paar seconden hoor ik haar stem overslaan. ‘Nee, Kees is er niet. Ja… ja… ik zal het doorgeven.’ Ze hangt op en kijkt me aan. ‘Het ziekenhuis. Opa is gevallen.’

We rijden samen naar Utrecht, zwijgend in de auto. Ik zie hoe haar knokkels wit worden om het stuur. In het ziekenhuis zit opa Jan met een gebroken heup op bed, zijn gezicht vertrokken van pijn.

‘Dit is jouw schuld,’ sist Marijke als we even alleen zijn. ‘Als jij vaker bij hem langs was gegaan…’

‘Mam! Je kunt mij niet overal de schuld van geven!’

Ze barst in tranen uit. ‘Ik kan het gewoon niet meer alleen…’

Voor het eerst zie ik hoe moe ze is. Hoe zwaar het leven op haar schouders drukt.

De weken daarna verandert er weinig. Marijke probeert alles te regelen: de thuiszorg voor opa, de boodschappen voor oma, de administratie van Jeroen die weer geldproblemen heeft. Ze belt mij elke dag met nieuwe lijstjes en verwijten.

Op een avond barst ik uit. ‘Mam, je moet hulp zoeken! Je kunt dit niet allemaal alleen!’

Ze kijkt me aan alsof ik haar heb verraden. ‘Ik ben geen zwakkeling! Mijn moeder deed alles zelf, en ik ook!’

‘Maar kijk wat het met je doet!’ schreeuw ik terug.

De buren horen ons ruziën; de volgende dag vraagt mevrouw De Vries bezorgd of alles goed gaat.

Op een dag vind ik Marijke huilend op bed. De gordijnen zijn dicht, haar telefoon uitgeschakeld.

‘Ik weet niet meer hoe verder,’ fluistert ze.

Ik ga naast haar zitten en pak haar hand vast. Voor het eerst laat ze zich vasthouden zonder zich los te rukken.

Langzaam begint ze kleine dingen uit handen te geven: de boodschappen laat ze bezorgen, voor opa schakelt ze een mantelzorger in. Maar elke stap voelt voor haar als falen.

Jeroen belt vaker; soms praten we samen met z’n drieën via beeldbellen. Het blijft ongemakkelijk, maar er groeit iets nieuws: begrip.

Op een dag zegt Marijke: ‘Misschien ben ik inderdaad mijn eigen grootste vijand geweest.’

Ik glimlach door mijn tranen heen. ‘Maar je hoeft het niet alleen te doen.’

Soms vraag ik me af: hoeveel van onze pijn is doorgegeven van generatie op generatie? En kunnen we ooit echt ontsnappen aan de schaduwen van onze ouders?