De nacht dat ik Emma verloor: Bekentenissen van een oma verscheurd tussen schuld en vergeving

‘Riet, hoe kon je dit laten gebeuren?’ De stem van mijn dochter Marloes trilt door de telefoon, rauw van woede en angst. Ik staar naar het schermpje in mijn hand, mijn vingers koud en stijf. Het is drie uur ’s nachts. Emma ligt boven in het logeerbed, haar ademhaling snel en oppervlakkig. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Ik voel me duizend jaar oud.

‘Marloes, ik wist niet… Ze had alleen een beetje buikpijn, echt waar. Ze zei dat het wel ging.’ Mijn stem klinkt schor, alsof ik mezelf probeer te overtuigen. Maar ik weet het: ik had beter moeten opletten. Ik had haar niet moeten laten slapen zonder de dokter te bellen.

De avond was zo gewoon begonnen. Emma had haar knuffelkonijn meegenomen, we hadden pannenkoeken gebakken en samen naar oude foto’s gekeken. Ze lachte om de foto’s van haar moeder als klein meisje, met die wilde krullen en ondeugende blik. ‘Oma, was mama echt zo stout?’ vroeg ze. Ik lachte en streek door haar haar. ‘Stouter dan jij ooit zult zijn.’

Maar later klaagde ze over buikpijn. ‘Het is vast de stroop,’ zei ik luchtig. ‘Of je hebt te veel gelachen.’ Ze glimlachte flauwtjes en kroop dicht tegen me aan op de bank. Ik gaf haar een kruik en zette een kopje thee. ‘Morgen voel je je vast beter,’ zei ik.

Nu, uren later, lig ik wakker naast haar bed. Haar voorhoofd is klam, haar wangen rood. Ze kreunt zachtjes in haar slaap. Ik twijfel: moet ik de huisartsenpost bellen? Of overdrijf ik? Marloes vertrouwt me haar dochter toe – ik wil haar niet ongerust maken om niets.

Maar dan begint Emma te braken. Haar hele lijfje schokt. Ik schrik op, ren naar de badkamer voor een handdoek. ‘Rustig maar, meisje, oma is hier.’ Mijn handen trillen als ik haar haren uit haar gezicht veeg.

Ik bel Marloes. Haar stem is scherp van paniek: ‘Waarom heb je niet eerder gebeld? We komen eraan!’

De minuten kruipen voorbij tot Marloes en haar man Jeroen binnenstormen. Marloes grijpt Emma vast, haar ogen vol verwijt naar mij. Jeroen belt direct 112.

In het ziekenhuis lijkt alles een waas. Artsen stellen vragen die ik nauwelijks begrijp. ‘Wanneer begon het? Wat heeft ze gegeten? Heeft ze koorts gehad?’

Ik voel me kleiner worden bij elke vraag. Alsof ik gefaald heb als oma, als moeder, als mens.

Emma wordt opgenomen met een ernstige darminfectie. De artsen zeggen dat het goed komt, maar de angst blijft knagen. Marloes praat nauwelijks tegen me. Jeroen ontwijkt mijn blik.

De dagen daarna ben ik alleen in mijn huis in Utrecht. Het voelt leeg en koud zonder Emma’s stemmetje dat door de kamers galmt. Ik staar naar haar vergeten knuffelkonijn op de bank en voel tranen branden achter mijn ogen.

Mijn zus Ans belt: ‘Riet, je kon dit toch niet weten? Kinderen worden nu eenmaal ziek.’ Maar ik hoor alleen Marloes’ stem: ‘Hoe kon je dit laten gebeuren?’

Ik probeer Marloes te bellen, maar ze neemt niet op. Ik stuur appjes: ‘Hoe gaat het met Emma?’ Geen antwoord.

’s Nachts lig ik wakker en herhaal elk moment van die avond in mijn hoofd. Had ik eerder moeten ingrijpen? Had ik haar moeten dwingen om naar het ziekenhuis te gaan? Of was ik gewoon te bang om Marloes lastig te vallen?

Na een week mag Emma naar huis. Marloes stuurt een kort bericht: ‘Ze is thuis.’ Geen uitnodiging om langs te komen.

Ik besluit bloemen te brengen en sta trillend voor hun deur in Leidsche Rijn. Marloes doet open, haar gezicht strak.

‘Ik wil alleen even bloemen brengen voor Emma,’ zeg ik zacht.

Ze knikt, laat me binnen zonder iets te zeggen. Emma zit op de bank met een dekentje om zich heen. Haar ogen lichten op als ze me ziet.

‘Oma!’ roept ze zwakjes.

Ik kniel naast haar neer en geef haar het boeket. ‘Voor jou, lieverd.’

Marloes kijkt toe, haar armen over elkaar geslagen.

‘Mag ik even met je praten?’ vraag ik voorzichtig aan Marloes als Emma weer in slaap valt.

Ze zucht diep en loopt met me mee naar de keuken.

‘Marloes… het spijt me zo verschrikkelijk,’ fluister ik. ‘Ik had eerder moeten bellen. Ik weet niet waarom ik zo heb getwijfeld.’

Ze draait zich om, haar ogen nat van tranen.

‘Mam, ik vertrouwde erop dat jij op haar zou letten. Je weet hoe kwetsbaar ze is sinds die allergie vorig jaar…’ Haar stem breekt.

‘Ik weet het,’ zeg ik zachtjes. ‘En toch heb ik gefaald.’

We staan daar samen in de keuken, twee vrouwen verscheurd door liefde en schuldgevoel.

‘Ik ben zo bang geweest haar kwijt te raken,’ snikt Marloes.

‘Ik ook,’ fluister ik terug.

Het duurt weken voordat het ijs langzaam smelt tussen ons. We praten voorzichtig over wat er gebeurd is – over angst, over verantwoordelijkheid, over hoe makkelijk het is om fouten te maken uit liefde of juist uit angst om lastig te zijn.

Op een dag vraagt Emma of ze weer mag komen logeren bij oma. Marloes aarzelt zichtbaar, maar knikt uiteindelijk langzaam.

Als Emma weer bij mij thuis is, hou ik haar extra goed in de gaten – misschien té goed. Maar als ze ’s avonds tegen me aan kruipt met haar knuffelkonijn, voel ik iets van vergeving groeien in mijn hart.

Toch blijft de vraag knagen: hoe vergeef je jezelf als je degene van wie je het meest houdt bijna bent kwijtgeraakt? En hoe bouw je het vertrouwen weer op als alles zo broos blijkt te zijn?

Misschien zijn we allemaal maar mensen die hun best doen – soms pijnlijk tekortschieten – maar altijd weer proberen lief te hebben ondanks alles.

Zou jij jezelf kunnen vergeven? Of blijft schuld altijd tussen ons in staan?