De Onuitgesproken Woorden van 1987

‘Waarom ben je hier eigenlijk, Marleen?’ Mijn eigen stem klinkt scherp in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen het programma van de ceremonie vasthoud. De kerk is vol, het geroezemoes van stemmen echoot tegen de hoge plafonds. Ik had niet moeten komen. Echt niet. Maar toen Basia, mijn oude vriendin van het lyceum, me die handgeschreven kaart stuurde – “Ik wil echt dat je erbij bent” – voelde ik iets breken in mezelf. Na al die jaren alleen dacht ik: misschien is het tijd om weer onder de mensen te komen.

Ik schuif op het laatste bankje, naast een stel kinderen met een camera die giechelen om hun eigen selfies. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik ben niet het type voor bruiloften. Te veel herinneringen, te veel verwachtingen. Terwijl de muziek inzet en de bruid binnenkomt, voel ik een steek van jaloezie – niet op haar geluk, maar op haar onbevangenheid. Alles lijkt nog mogelijk voor haar.

Na de ceremonie loop ik langzaam naar buiten, mijn hakken klikken op de stenen vloer. Buiten wacht de menigte, lachend, kletsend, omringd door confetti en bellenblaas. Ik wil verdwijnen in de massa, maar dan hoor ik een stem die ik al jaren niet heb gehoord.

‘Marleen?’

Mijn adem stokt. Ik draai me om en daar staat hij – Jeroen. De jongen die me in 1987 zonder uitleg verliet. Zijn haar is grijzer, zijn ogen dieper, maar het is onmiskenbaar hem. Mijn maag draait zich om.

‘Jeroen,’ zeg ik schor. ‘Wat doe jij hier?’

Hij glimlacht ongemakkelijk. ‘Mijn neef trouwt met Basi’s dochter. Kleine wereld, hè?’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Alles wat ik ooit wilde vragen – waarom hij zomaar verdween, waarom hij nooit iets liet horen – brandt op mijn tong. Maar ik slik het weg.

‘Hoe gaat het met je?’ vraagt hij zacht.

‘Goed,’ lieg ik. ‘En met jou?’

‘Ook goed,’ zegt hij, maar zijn blik dwaalt af.

We lopen samen naar de feestzaal. Binnen is het warm en druk; glazen klinken, mensen lachen. Ik voel me verloren tussen al die onbekenden. Aan tafel zit Jeroen schuin tegenover me. Zijn vrouw is er niet bij – “Ze kon niet komen,” zegt hij kortaf als iemand ernaar vraagt.

Het diner sleept zich voort. Ik luister naar gesprekken over vakanties in Zeeland, kinderen die studeren in Utrecht, huizenprijzen in Amsterdam. Maar mijn gedachten dwalen steeds af naar Jeroen. Naar die zomer van 1987, toen alles nog open lag.

Plotseling schuift Jeroen zijn stoel naar achteren en loopt naar buiten. Zonder na te denken volg ik hem. Buiten staat hij bij het water, zijn handen diep in zijn zakken.

‘Waarom ben je weggegaan?’ vraag ik ineens, mijn stem breekt.

Hij draait zich langzaam om. Zijn ogen glanzen in het schemerlicht.

‘Ik was bang,’ zegt hij zacht. ‘Bang voor alles wat ik voelde. Voor jou. Voor mezelf.’

Ik lach bitter. ‘En dus liet je me gewoon achter? Zonder iets te zeggen?’

Hij knikt langzaam. ‘Het spijt me, Marleen. Echt waar.’

De stilte tussen ons is zwaar van alles wat nooit gezegd is.

‘Weet je,’ zeg ik uiteindelijk, ‘ik heb jarenlang gedacht dat er iets mis was met mij. Dat ik niet genoeg was.’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Dat was het nooit.’

We staan daar een tijdje samen, terwijl binnen de muziek klinkt en mensen dansen. De kou kruipt door mijn jas heen, maar ik voel me lichter dan in jaren.

‘Denk je dat het ooit nog goedkomt?’ vraag ik zacht.

Jeroen haalt zijn schouders op. ‘Misschien niet zoals vroeger. Maar misschien wel op een andere manier.’

Als we teruglopen naar binnen, voel ik iets verschuiven in mezelf – geen vergeving misschien, maar wel begrip.

Later op de avond komt Basia naar me toe en slaat haar arm om me heen.

‘Ik ben zo blij dat je er bent,’ fluistert ze.

Ik glimlach en kijk naar Jeroen aan de overkant van de zaal. Misschien is het tijd om het verleden los te laten.

‘Wat als we allemaal gewoon doen wat we kunnen met wat we hebben?’ denk ik bij mezelf. ‘Is dat genoeg? Of blijven we altijd verlangen naar wat had kunnen zijn?’