De Onzichtbare Scheur: Mijn Leven als Marloes van Dijk

‘Waarom kijk je me niet aan als ik tegen je praat?’ Jeroen’s stem klinkt hard in de kleine keuken, zijn vingers trommelen ongeduldig op het aanrecht. Ik sta met mijn rug naar hem toe, mijn handen diep in het sop, terwijl de geur van afwasmiddel zich mengt met die van gebakken ui. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik wil antwoorden, maar de woorden blijven steken.

‘Marloes, hoor je me?’

Ik knik, maar draai me niet om. Ik weet dat als ik hem aankijk, hij de tranen in mijn ogen zal zien. En dat wil ik niet. Niet weer. Niet na al die jaren waarin ik geleerd heb dat zwakte tonen alleen maar meer afstand schept tussen ons.

‘Het is altijd hetzelfde met jou,’ zucht hij. ‘Je bent er nooit echt bij. Zelfs niet als je hier bent.’

Zijn woorden snijden dieper dan hij beseft. Want hij heeft gelijk. Ik ben er niet meer echt bij. Niet sinds die avond drie jaar geleden, toen hij thuiskwam met de geur van parfum aan zijn jas en een blik in zijn ogen die ik niet kende.

‘Ik moet naar voetbal,’ zegt hij plotseling, zijn stem alweer vlak. ‘Laat het eten maar staan.’

De deur slaat dicht en ik blijf achter in de stilte. Alleen het zachte tikken van de klok en het gezoem van de koelkast houden me gezelschap. Ik laat me op een stoel zakken en staar naar mijn handen, rood en gerimpeld van het hete water.

‘Mama?’

Het is Lotte, onze dochter van acht. Ze staat in de deuropening met haar knuffel onder haar arm. Haar ogen zijn groot en bezorgd.

‘Gaat het goed met jou en papa?’ vraagt ze zacht.

Ik slik en probeer te glimlachen. ‘Natuurlijk, lieverd. Maak je geen zorgen.’

Maar ze kijkt me aan alsof ze dwars door me heen kan kijken. Kinderen voelen meer dan we denken.

Die nacht lig ik wakker naast Jeroen, die zacht snurkt. Ik staar naar het plafond en tel de scheuren in het stucwerk. Hoe zijn we hier beland? We waren ooit gelukkig, toch? Of heb ik mezelf dat altijd wijsgemaakt?

Mijn gedachten dwalen af naar vroeger. Naar onze eerste ontmoeting op de kermis in Oisterwijk, waar hij me won met zijn brede lach en zijn zelfverzekerde houding. Naar onze bruiloft in het kleine kerkje, waar mijn moeder huilde van geluk en mijn vader trots mijn hand vasthield.

Maar ergens onderweg zijn we elkaar kwijtgeraakt. Misschien was het toen Lotte werd geboren en alles draaide om luiers, voedingen en slapeloze nachten. Of misschien was het toen Jeroen steeds vaker overwerkte, steeds later thuiskwam, steeds minder vertelde.

Ik heb geprobeerd te praten. Echt waar. Maar elke keer als ik begon over mijn gevoelens, wuifde hij het weg.

‘Je maakt je altijd zo druk om niks,’ zei hij dan.

Dus leerde ik zwijgen. Ik werd de perfecte vrouw: altijd een schone keuken, een warme maaltijd, een glimlach voor de buren. Maar vanbinnen voelde ik me leeg.

Op een dag – het was een druilerige woensdag – kwam mijn zus Anouk langs. Ze zag meteen dat er iets mis was.

‘Je bent jezelf niet meer, Marloes,’ zei ze terwijl ze haar jas ophing.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Het gaat wel.’

Ze pakte mijn hand vast. ‘Wanneer heb je voor het laatst iets voor jezelf gedaan? Iets wat jíj leuk vindt?’

Ik moest nadenken. Wanneer had ik voor het laatst gelachen zonder me schuldig te voelen? Wanneer had ik voor het laatst gedanst, gezongen, gehuild?

Die avond zat ik aan de keukentafel met een leeg schrift voor me. Ik schreef: Wie ben ik nog?

Het antwoord bleef uit.

De weken daarna probeerde ik kleine dingen te veranderen. Ik ging wandelen in het bos achter ons huis, alleen met mijn gedachten en het ritselen van de bladeren onder mijn voeten. Ik kocht een boeket bloemen voor mezelf – iets wat Jeroen nooit deed – en zette ze op tafel.

Maar elke keer als Jeroen thuiskwam, voelde ik de spanning weer terugkeren. Hij merkte mijn veranderingen op.

‘Wat is er met jou aan de hand?’ vroeg hij op een avond terwijl hij zijn jas ophing.

‘Niks,’ loog ik.

‘Je doet zo afstandelijk.’

‘Misschien omdat jij nooit vraagt hoe het met mij gaat,’ floepte ik eruit voordat ik mezelf kon tegenhouden.

Hij keek me aan alsof ik gek was geworden. ‘Wat wil je nou eigenlijk?’

Ik wist het niet eens meer.

De ruzies werden frequenter, feller. Lotte begon zich terug te trekken op haar kamer, haar knuffel stevig tegen zich aangedrukt.

Op een avond kwam Jeroen thuis met een bos bloemen – voor het eerst in jaren. Maar toen ik ze aannam, voelde het als een pleister op een open wond.

‘We moeten praten,’ zei ik zacht.

Hij zuchtte diep en ging tegenover me zitten aan tafel.

‘Ik weet niet of ik dit nog kan,’ fluisterde ik. Mijn stem trilde.

Hij keek weg, zijn kaken gespannen. ‘Wil je soms weggaan?’

De vraag hing tussen ons in als een dreigend onweer.

‘Ik weet het niet,’ gaf ik toe. ‘Maar zo kan het niet langer.’

We zwegen allebei. Buiten tikte de regen tegen het raam.

De dagen daarna voelde alles anders. Alsof er iets onomkeerbaars was gebeurd. Jeroen deed extra zijn best – hij kookte zelfs een keer pasta (die vreselijk smaakte), bracht Lotte naar school en vroeg hoe mijn dag was geweest. Maar het voelde geforceerd, alsof we toneel speelden voor elkaar.

Op een zaterdagmiddag zat ik bij Anouk aan de keukentafel.

‘Waarom blijf je eigenlijk?’ vroeg ze voorzichtig.

Ik dacht aan Lotte, aan ons huis, aan de blikken van de buren als ze zouden horen dat wij uit elkaar gingen.

‘Omdat ik bang ben,’ fluisterde ik eerlijk.

‘Waarvoor?’

‘Voor wat er daarna komt. Voor alleen zijn. Voor Lotte die haar vader mist.’

Anouk kneep bemoedigend in mijn hand. ‘Maar ben je nu gelukkig?’

Ik schudde mijn hoofd.

Die nacht droomde ik dat ik verdronk in een donkere rivier, terwijl Jeroen aan de oever stond en niet keek.

Op een ochtend – Lotte was bij een vriendinnetje logeren – zat Jeroen aan tafel met zijn hoofd in zijn handen.

‘Marloes…’ begon hij aarzelend. ‘Ik heb nagedacht.’

Ik zweeg.

‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ zei hij zachtjes. ‘Voor onszelf… of voor elkaar.’

Het was de eerste keer dat hij toegaf dat er iets mis was – dat hij ook bang was om mij kwijt te raken.

We gingen samen naar relatietherapie in Tilburg. De eerste sessies waren ongemakkelijk; we zaten naast elkaar op een bankje en luisterden naar elkaars verwijten en verdriet.

Langzaam kwamen er dingen boven die we allebei hadden weggestopt: zijn angst om te falen als vader, mijn gevoel van onzichtbaarheid, onze gezamenlijke schaamte over hoe ver we uit elkaar waren gegroeid.

Het was geen sprookje – soms wilde ik nog steeds alles achterlaten en opnieuw beginnen – maar er kwam ruimte voor eerlijkheid, voor zachtheid.

Op een avond zaten we samen op de bank, Lotte lag al te slapen boven.

‘Denk je dat we dit kunnen redden?’ vroeg Jeroen zachtjes.

Ik keek hem aan – echt aankeek – voor het eerst in lange tijd.

‘Ik weet het niet,’ zei ik eerlijk. ‘Maar misschien kunnen we proberen elkaar weer te leren kennen.’

Nu, maanden later, is niets perfect – maar wel echter dan ooit tevoren.

Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen zoals ik lopen rond met hun glimlach als masker? Hoeveel mannen zien pas te laat wie hun vrouw werkelijk is? Misschien is dit wel de vraag die we elkaar vaker moeten stellen: zie jij mij echt?