De Onzichtbare Scheuren: Mijn Leven als Marloes van Dijk

‘Waarom luister je nooit naar me, Mark?’ Mijn stem trilt terwijl ik de deur van de keuken dichtgooi. De geur van aangebrande stamppot hangt nog in de lucht. Mark, mijn man, kijkt me aan met die lege blik die ik de laatste maanden zo vaak zie. ‘Omdat je altijd overdrijft, Marloes. Het is maar werk.’

Werk. Altijd dat verdomde werk. Mark is projectleider bij een bouwbedrijf in Utrecht en lijkt zijn gezin al maanden niet meer te zien staan. Ik, Marloes van Dijk, ben 42 jaar, moeder van twee pubers – Lotte en Bram – en voel me onzichtbaar in mijn eigen huis aan de rand van Amersfoort.

De spanning is te snijden. Lotte smijt haar schooltas in de gang en roept: ‘Kunnen jullie niet één avond normaal doen?’ Bram trekt zich terug op zijn kamer, oortjes in, wereld uit. Ik blijf achter in de keuken, handen trillend om de rand van het aanrecht. Hoe zijn we hier beland?

Vroeger was alles anders. Mark en ik ontmoetten elkaar op een feestje van vrienden in Utrecht. Hij droeg een vale trui en had een glimlach die alles goedmaakte. We fietsten samen door de regen, lachten om niks, droomden over verre reizen. Toen kwam het huis, de kinderen, de hypotheek. En nu? Nu praten we alleen nog over wie de vuilnis buiten zet.

‘Mam, Bram heeft mijn oplader weer gepakt!’ Lotte’s stem galmt door het huis. Ik loop naar boven, probeer te bemiddelen, maar voel me machteloos. De kinderen zijn veranderd; ze sluiten zich af, net als hun vader. Soms vraag ik me af of ze me überhaupt nog nodig hebben.

Die avond lig ik wakker naast Mark. Zijn rug naar mij toe, zijn ademhaling zwaar. Ik staar naar het plafond en denk aan vroeger: hoe hij mijn hand vasthield in het donker, hoe we samen plannen maakten voor de toekomst. Nu voelt alles koud en ver weg.

De volgende ochtend vind ik een briefje op het aanrecht: ‘Werkafspraak – laat thuis. Groet, Mark.’ Geen kusje, geen hartje. Gewoon een zakelijke mededeling. Ik zucht diep en zet koffie voor mezelf.

Op mijn werk bij de bibliotheek probeer ik me te concentreren, maar mijn hoofd zit vol zorgen. Mijn collega Anouk merkt het meteen. ‘Gaat het wel?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik knik, maar mijn ogen verraden me. ‘Het gaat thuis niet zo lekker,’ fluister ik uiteindelijk.

Anouk legt haar hand op mijn arm. ‘Je hoeft het niet alleen te doen, hè?’

Maar zo voelt het wel. Alsof ik langzaam verdwijn in een leven dat ooit van mij was.

’s Avonds probeer ik met Mark te praten. ‘We moeten iets veranderen,’ begin ik voorzichtig.

Hij zucht diep en kijkt op van zijn telefoon. ‘Wat wil je dan?’

‘Ik weet het niet… Misschien samen iets doen? Praten? Een weekendje weg?’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik heb geen tijd voor dat soort dingen.’

De muur tussen ons wordt hoger en dikker.

Op een dag vind ik een berichtje op Marks telefoon: ‘Was gezellig gisteren! Kus, Sanne.’ Mijn hart slaat over. Sanne is zijn collega – jong, spontaan, altijd vrolijk als ze langskomt op bedrijfsfeestjes.

Die avond confronteer ik hem. ‘Wie is Sanne voor jou?’

Hij kijkt me aan met een mengeling van schuld en woede. ‘Het is niet wat je denkt.’

‘Wat denk ik dan?’ Mijn stem breekt.

Hij zwijgt. Het antwoord hangt tussen ons in als een donderwolk.

De weken daarna leven we langs elkaar heen. Lotte merkt het als eerste op. ‘Gaan jullie scheiden?’ vraagt ze met grote ogen.

‘Nee lieverd,’ lieg ik zachtjes, terwijl ik haar haren streel.

Maar diep vanbinnen weet ik dat alles op instorten staat.

Op een regenachtige vrijdagavond pakt Mark zijn koffers. ‘Ik ga bij mijn broer logeren,’ zegt hij zonder me aan te kijken.

Ik blijf achter met de kinderen en een leeg huis dat ooit vol liefde was.

De eerste weken zijn zwaar. Lotte sluit zich op in haar kamer, Bram wordt opstandig op school. Ik probeer sterk te blijven, maar voel me verscheurd tussen verdriet en opluchting.

Op een avond zit ik met Anouk op het terras van café De Blauwe Engel. ‘Misschien moet je jezelf weer terugvinden,’ zegt ze zachtjes.

‘Maar wie ben ik zonder hem?’ vraag ik wanhopig.

Anouk glimlacht bemoedigend. ‘Je bent Marloes. Je bent meer dan alleen vrouw van of moeder van.’

Langzaam begin ik kleine dingen voor mezelf te doen: wandelen in het bos bij Soestduinen, schilderen in de schuur, oude vriendinnen bellen die ik jaren niet heb gesproken.

De kinderen wennen aan de nieuwe situatie – langzaam maar zeker keert er rust terug in huis.

Na maanden belt Mark op een zondagmiddag aan. Hij ziet er moe uit, ouder dan voorheen.

‘Kunnen we praten?’ vraagt hij aarzelend.

We zitten samen aan tafel met twee koppen thee tussen ons in.

‘Het spijt me,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Ik heb gefaald als man en vader.’

Ik kijk hem lang aan. ‘We hebben allebei fouten gemaakt.’

Er vloeien tranen – eindelijk – na maanden van stilte en afstand.

We besluiten apart verder te gaan, maar met respect voor elkaar en onze kinderen.

Het is niet het sprookje waar ik ooit van droomde, maar misschien wel eerlijker dan ooit tevoren.

Soms kijk ik naar foto’s van vroeger: jonge gezichten vol hoop en verwachting. Ik voel verdriet om wat verloren is gegaan, maar ook trots op wat ik heb overleefd.

Wie ben je als alles wat je kende wegvalt? En hoe vind je jezelf terug als niemand je meer vasthoudt?