De Portemonnee van Mijn Man, Mijn Gevangenis: Een Strijd om Vrijheid in een Bevroren Huwelijk

‘Je hebt weer te veel uitgegeven, Marleen. Hoe vaak moet ik het nog zeggen?’

Zijn stem snijdt door de stilte van onze keuken, waar het licht van de straatlantaarn op de tegels valt. Ik staar naar het bonnetje in zijn hand – een paar euro voor bloemen, een broodje bij de bakker. Mijn hart bonkt in mijn keel. ‘Het was maar een bosje tulpen, Jeroen. Voor op tafel. Het huis voelde zo… koud.’

Hij zucht diep, zijn ogen smal. ‘Koud? Misschien moet je minder geld uitgeven aan onzin, dan kunnen we het huis wél warm houden.’

Ik slik mijn woorden in. De kinderen slapen boven, hun zachte ademhaling als een herinnering aan wat ooit hoopvol begon. Vroeger lachten we samen om kleine dingen, nu lijkt elke euro een reden voor oorlog.

Mijn naam is Marleen van Dijk. Vijftien jaar geleden trouwde ik met Jeroen, de jongen uit Haarlem die me op een regenachtige Koningsdag onder zijn paraplu liet schuilen. Hij was charmant, attent, en ik voelde me veilig bij hem. Maar veiligheid werd langzaam verstikking.

Het begon klein. Jeroen nam het voortouw in onze financiën – logisch, vond ik toen, want hij werkte bij de bank en ik was net begonnen als docent Nederlands op de middelbare school. Maar na de geboorte van onze dochter Sophie en later onze zoon Bram, bleef ik thuis. ‘Voor de kinderen,’ zei hij. ‘We redden het wel met één inkomen.’

Langzaam verdwenen mijn pinpas en mijn stem uit het huishouden. Jeroen regelde alles: boodschappen, rekeningen, zelfs mijn kleding kocht hij online. ‘Jij hebt geen verstand van geld,’ grapte hij dan. Maar het voelde niet als een grap.

‘Mam, waarom huil je?’ vroeg Sophie op een avond toen ik dacht dat niemand me zag.

‘Ik ben gewoon moe, lieverd,’ loog ik. Maar het was niet alleen vermoeidheid – het was het gevoel opgesloten te zitten in een leven dat niet meer van mij was.

De dagen werden weken, de weken jaren. Ik raakte mijn vriendinnen kwijt; uitnodigingen sloeg ik af omdat ik geen geld had voor koffie of een bioscoopkaartje. Jeroen vond dat onzin: ‘Je hebt alles wat je nodig hebt hier thuis.’

Op een dag stond mijn moeder onverwacht voor de deur. Ze keek me aan – echt aankeek – en zei: ‘Marleen, waar ben jij gebleven?’

Ik wist het niet meer.

De spanningen liepen op toen Bram ziek werd. We moesten naar het ziekenhuis in Amsterdam. Jeroen was boos omdat ik zonder overleg met de auto was gegaan – ‘Dat kost benzine!’ – terwijl ik alleen maar dacht aan Brams koortsige hoofdje tegen mijn schouder.

‘Je denkt nooit na!’ schreeuwde hij die avond. ‘Altijd maar doen wat je zelf wilt!’

‘Wat ík wil?’ riep ik terug, voor het eerst in jaren mijn stem verheffend. ‘Ik wil alleen dat mijn kind beter wordt!’

De kinderen huilden. Ik voelde me schuldig – niet alleen om de ruzie, maar ook omdat ik me afvroeg hoe het zover had kunnen komen.

Op school vroegen collega’s waarom ik zo stil was geworden. ‘Alles goed thuis?’ vroeg Linda tijdens de lunchpauze.

‘Ja hoor,’ loog ik weer. Maar Linda keek me aan met die blik die alles doorziet.

Op een avond vond ik in een oude doos mijn dagboek van vroeger. Ik las over dromen: reizen naar Italië, een eigen boek schrijven, dansen tot diep in de nacht op festivals in Utrecht. Waar was dat meisje gebleven?

‘Jeroen,’ begon ik voorzichtig tijdens het avondeten, ‘ik wil misschien weer gaan werken. Een paar uurtjes per week op school.’

Zijn vork viel op het bord. ‘Waarom? We hebben toch alles wat we nodig hebben? Wie zorgt er dan voor Sophie en Bram?’

‘Ze zijn bijna tien en twaalf,’ zei ik zacht. ‘Ze kunnen best even alleen zijn na school.’

Hij lachte schamper. ‘Je denkt toch niet dat ze zonder jou kunnen? Of zonder mij? Dit gezin draait omdat ík alles regel.’

Die nacht lag ik wakker naast hem, luisterend naar zijn regelmatige ademhaling. Mijn gedachten maalden: Was dit het leven dat ik wilde? Was dit liefde?

De volgende ochtend vond ik een briefje op tafel: ‘Niet vergeten boodschappen te doen – geld ligt op het aanrecht.’ Twintig euro voor de hele week.

Ik stond in de supermarkt met tranen in mijn ogen, twijfelend tussen melk of kaas, fruit of brood. Een oude vrouw glimlachte bemoedigend naar me. ‘Alles goed, meisje?’

Ik knikte zwijgend.

Thuisgekomen besloot ik Linda te bellen. Mijn handen trilden toen ik haar nummer intoetste.

‘Marleen! Wat fijn je te horen! Gaat het wel?’

De woorden kwamen als een vloedgolf: over geld, controle, angst om te falen als moeder én als vrouw.

Linda luisterde en zei toen: ‘Je bent niet alleen. Kom morgen langs op school – we hebben je nodig als invalkracht.’

Die nacht vertelde ik Jeroen niets.

De volgende dag stond ik weer voor de klas. De geur van krijt, het geroezemoes van pubers – het voelde als thuiskomen. Na afloop gaf Linda me een envelop met vijftig euro: ‘Voor jou, omdat je er was.’

Ik huilde in haar armen.

Thuis verstopte ik het geld onder mijn matras.

De weken daarna werkte ik steeds vaker – soms ’s avonds, soms in het weekend. Jeroen merkte het pas toen Sophie per ongeluk verklapte dat mama nu ook werkt.

‘Wat is dit?’ vroeg hij die avond boos.

‘Ik wil weer mezelf zijn,’ zei ik zacht maar vastberaden.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Dit is niet wat we hebben afgesproken.’

‘Nee,’ zei ik, ‘maar misschien is het tijd voor nieuwe afspraken.’

De sfeer werd ijzig thuis. Jeroen praatte nauwelijks nog tegen me; de kinderen voelden de spanning en trokken zich terug op hun kamers.

Op een avond zat ik met Sophie op bed.

‘Ben je boos op papa?’ vroeg ze.

‘Nee lieverd,’ zei ik, ‘maar soms moeten grote mensen moeilijke keuzes maken.’

Ze knuffelde me stevig.

Een week later vond ik Jeroen huilend in de keuken – iets wat ik nooit eerder had gezien.

‘Ik weet niet hoe dit moet,’ snikte hij. ‘Ik ben bang je kwijt te raken.’

Voor het eerst zag ik niet alleen de man die controle wilde houden, maar ook iemand die bang was om alleen te zijn.

We praatten urenlang die nacht – over vroeger, over nu, over wat we allebei misten en verlangden.

Het was geen sprookjesachtig einde; er kwamen nog veel ruzies en tranen. Maar langzaam vond ik mezelf terug – stukje bij beetje.

Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen leven zoals ik heb geleefd? Hoeveel dromen verdwijnen achter gesloten deuren? En durven we ooit echt te kiezen voor onszelf?