De Prijs van Opgeven: Het Verhaal van Marloes van Dijk

‘Waarom ben je zo laat, Marloes?’ Bastiaan’s stem sneed door de stilte van de keuken. Zijn blik was koud, zijn handen om de krant geklemd alsof hij zich eraan vastklampte. Ik voelde mijn hart in mijn keel kloppen. ‘De trein had vertraging,’ stamelde ik, terwijl ik mijn jas ophing. ‘En Lotte moest nog naar hockey.’

‘Altijd excuses,’ mompelde hij. ‘Het eten is koud.’

Ik slikte. Het was niet de eerste keer dat hij zo deed, maar vanavond voelde het anders. De kinderen zaten zwijgend aan tafel, hun ogen gericht op hun borden. Lotte prikte in haar aardappelen, Daan schoof zijn broccoli opzij. Ik voelde me schuldig, alsof ik hen tekortdeed door niet op tijd thuis te zijn, door niet perfect te zijn.

Toen ik Bastiaan leerde kennen, was alles anders. Hij was charmant, attent, en liet me lachen zoals niemand anders dat kon. We ontmoetten elkaar tijdens Koningsdag in Utrecht; hij met een oranje hoed, ik met een plastic kroontje. We dansten op straat, dronken lauwe bier uit plastic bekers en beloofden elkaar dat het leven altijd zo licht zou blijven.

We trouwden jong. Ik was 24, hij 27. Mijn ouders vonden het te snel, maar ik was verliefd en zeker van mijn keuze. ‘Je weet niet wat je opgeeft,’ zei mijn moeder zachtjes toen ik haar vertelde dat ik stopte met mijn studie psychologie om voor de kinderen te zorgen. ‘Je bent slim, Marloes. Laat je niet wegcijferen.’

Maar ik wilde niets liever dan een gezin. Ik wilde de moeder zijn die altijd thuis was als de kinderen uit school kwamen, die koekjes bakte en knutselwerkjes bewonderde. Bastiaan werkte hard als projectmanager bij een bouwbedrijf; ik zorgde voor het huishouden en de kinderen.

De eerste jaren waren mooi. We lachten veel, maakten vakanties in Zeeland en fietsten door de duinen. Maar langzaam veranderde er iets. Bastiaan werd stiller, afstandelijker. Hij werkte steeds vaker over, kwam laat thuis en had weinig geduld met de kinderen. Ik probeerde het goed te maken: extra lekker koken, het huis spic en span houden, altijd glimlachen.

‘Je moet ook aan jezelf denken,’ zei mijn vriendin Sanne vaak als we samen koffie dronken in het park. ‘Wanneer heb je voor het laatst iets voor jezelf gedaan?’

Ik lachte haar weg. ‘Ach, dat komt wel weer als de kinderen groter zijn.’

Maar de kinderen werden groter en ik werd kleiner. Mijn wereld bestond uit schoolpleinpraatjes, boodschappen doen bij de Albert Heijn en wachten tot Bastiaan thuiskwam. Soms betrapte ik mezelf erop dat ik niet meer wist wie ik was zonder hen.

Op een avond, toen Bastiaan weer eens laat thuiskwam, rook ik een parfum dat niet van mij was. Zijn overhemd had een vage lippenstiftvlek bij de kraag. Mijn hart bonsde in mijn borstkas.

‘Wie is ze?’ vroeg ik zachtjes terwijl ik hem aankeek.

Hij keek me aan alsof ik gek was geworden. ‘Waar heb je het over?’

‘Je ruikt anders. Je bent anders.’

Hij zuchtte diep en wendde zijn blik af. ‘Je verbeeldt je dingen, Marloes.’

Maar ik wist beter. Vanaf dat moment begon het wantrouwen te groeien als onkruid in mijn hoofd. Ik controleerde zijn telefoon als hij sliep, las zijn e-mails als hij onder de douche stond. Elke keer vond ik niets concreets, maar de afstand tussen ons werd onoverbrugbaar.

Op een koude novemberavond kwam Bastiaan thuis met een koffer in zijn hand. De kinderen zaten boven huiswerk te maken.

‘Ik ga weg,’ zei hij zonder me aan te kijken.

‘Hoe bedoel je?’ Mijn stem trilde.

‘Ik kan dit niet meer. Ik ben verliefd op iemand anders.’

Het voelde alsof de grond onder mijn voeten wegzakte. Alles waarvoor ik had geleefd – mijn gezin, mijn huwelijk – verdampte in één zin.

De weken daarna leefde ik op automatische piloot. De kinderen waren boos, verdrietig, verward. Lotte huilde elke avond; Daan trok zich terug in zichzelf. Mijn ouders kwamen vaker langs, brachten soep en warme woorden, maar niets kon het gat vullen dat Bastiaan had achtergelaten.

Sanne bleef aandringen: ‘Je moet hulp zoeken, Marloes. Je hoeft dit niet alleen te doen.’

Maar hoe vraag je hulp als je altijd degene bent geweest die alles regelt? Hoe geef je toe dat je gefaald hebt?

De scheiding verliep stroef. Bastiaan wilde het huis verkopen; ik wilde blijven voor de kinderen. Advocaten werden ingeschakeld, er werd geruzied over alimentatie en bezoekregelingen. De kinderen werden heen en weer geslingerd tussen twee werelden die niet meer pasten.

Op een dag vond ik Lotte huilend op haar kamer.

‘Waarom is papa weg?’ snikte ze.

Ik wist geen antwoord te geven dat recht deed aan haar pijn.

‘Soms maken grote mensen fouten,’ fluisterde ik uiteindelijk terwijl ik haar vasthield.

Langzaam begon ik mezelf weer op te bouwen uit de scherven van mijn oude leven. Ik vond een parttime baan bij de bibliotheek in het dorp; het gaf me structuur en een doel buiten het moederschap om. Ik begon weer te lezen – boeken over sterke vrouwen die zichzelf hervonden na verlies.

Toch bleef het knagen: wie was ik zonder Bastiaan? Zonder het gezin waar ik alles voor had opgegeven?

Op een avond zat ik met Sanne op het balkon, wijntje in de hand.

‘Weet je nog wie je was voordat je moeder werd?’ vroeg ze plotseling.

Ik dacht terug aan die jonge vrouw met dromen en ambities, aan de studente psychologie die mensen wilde helpen.

‘Ik weet het niet meer,’ gaf ik toe.

‘Misschien is het tijd om haar weer te leren kennen,’ glimlachte Sanne.

De maanden verstreken en langzaam vond ik kleine stukjes van mezelf terug: in een wandeling langs de Vecht bij zonsopgang, in een gesprek met een onbekende klant in de bibliotheek, in het schrijven van dagboekfragmenten die niemand ooit zal lezen.

Bastiaan kwam af en toe langs voor de kinderen. Hij leek gelukkig met zijn nieuwe vriendin – jonger, spontaner misschien – maar iets in zijn ogen verried spijt of misschien alleen maar schuldgevoel.

Op een dag vroeg Daan: ‘Ben je nu gelukkig, mama?’

Ik keek hem aan en voelde tranen prikken achter mijn ogen.

‘Ik weet het nog niet,’ zei ik eerlijk. ‘Maar ik doe mijn best.’

Nu zit ik hier, jaren later, op dezelfde plek waar alles begon – aan de keukentafel met een kop thee en stilte om me heen. De kinderen zijn groter; Lotte studeert in Amsterdam, Daan heeft zijn eerste vriendinnetje.

Soms vraag ik me af: had ik dingen anders moeten doen? Had ik meer voor mezelf moeten kiezen? Of is liefde altijd een beetje jezelf verliezen?

Wat denken jullie: kun je ooit echt jezelf terugvinden na zo’n verlies? Of blijft er altijd iets ontbreken?