De waarheid verloren: het verhaal van een moeder die haar zoon niet kende

‘Mevrouw De Vries? Bent u de moeder van Thomas?’

De stem trilt. Ik open de deur nog wat verder, terwijl de regen als een gordijn achter haar valt. Haar ogen zijn rood, haar jas doorweekt. ‘Wie ben jij?’ vraag ik, mijn stem schor van het onverwachte bezoek. Mijn hart bonkt in mijn keel. Het is al laat, de straat is leeg, alleen het geluid van de regen en haar snikken vullen de stilte.

‘Ik ben Lotte… Lotte Jansen. Ik… ik ben de vriendin van Thomas. Hij is al dagen niet thuisgekomen. Niemand weet waar hij is.’

Mijn benen voelen ineens zwaar, alsof het tapijt onder mijn voeten verandert in drijfzand. Thomas, mijn zoon. Mijn enige kind. De jongen die altijd met zijn hoofd in de wolken liep, die nooit vertelde waar hij écht mee bezig was. ‘Kom binnen,’ zeg ik, terwijl ik haar naar de woonkamer leid. Mijn man, Jan, kijkt op vanachter zijn krant. Zijn gezicht vertrekt als hij Lotte ziet.

‘Wat is er aan de hand?’ vraagt hij kortaf.

‘Thomas is weg,’ fluister ik. ‘Dit is Lotte, zijn vriendin.’

Jan’s ogen vernauwen zich. ‘Sinds wanneer heeft Thomas een vriendin?’

Lotte kijkt naar haar handen. ‘We zijn al bijna een jaar samen. Maar hij wilde het niet aan jullie vertellen…’

Ik voel een steek van pijn en schaamte. Hoe kan het dat ik dit niet wist? Wat heb ik gemist? De kamer vult zich met een ongemakkelijke stilte, alleen onderbroken door het getik van de regen tegen het raam.

‘Wanneer heb je hem voor het laatst gezien?’ vraag ik zacht.

‘Afgelopen vrijdag,’ antwoordt Lotte. ‘Hij was gespannen, zei dat hij ergens mee zat. Maar hij wilde niet zeggen wat.’

Jan zucht diep en wrijft over zijn gezicht. ‘Die jongen… altijd geheimzinnig.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Misschien hadden we beter moeten opletten,’ fluister ik.

Die nacht lig ik wakker in bed, luisterend naar Jan’s zware ademhaling naast me. Mijn gedachten razen. Waar is Thomas? Wat heeft hij voor ons verborgen gehouden? Ik denk terug aan de laatste keer dat ik hem zag: hij stond in de gang, jas al aan, zijn blik afgewend. ‘Ik ben laat thuis,’ had hij gezegd. Ik had alleen maar geknikt, druk met mijn werkmail op mijn telefoon.

De volgende ochtend zit Lotte nog steeds aan onze keukentafel, haar handen om een kop lauwe thee geklemd. Ze vertelt over Thomas’ dromen – zijn wens om muzikant te worden, zijn optredens in kleine cafés in Utrecht, zijn vrienden die ik nooit heb ontmoet. Elk woord voelt als een steek in mijn hart. Ik ken deze versie van mijn zoon niet.

‘Hij zei altijd dat hij niet zichzelf kon zijn bij jullie,’ zegt Lotte zacht.

Jan balt zijn vuisten. ‘Onzin! We hebben hem alles gegeven wat hij nodig had.’

‘Misschien hebben we hem nooit echt gevraagd wat hij wilde,’ zeg ik voorzichtig.

De dagen verstrijken in een waas van telefoontjes naar vrienden, ziekenhuizen, zelfs de politie. Niemand weet iets. De stilte in huis wordt ondraaglijk; elke kamer ruikt naar gemiste kansen en onuitgesproken woorden.

Op een avond vind ik op Thomas’ kamer een notitieboekje onder zijn matras. Mijn handen trillen als ik het opensla. Pagina’s vol songteksten, maar ook donkere gedachten: ‘Soms voel ik me onzichtbaar’, ‘Waarom luisteren ze niet?’, ‘Ik wil gewoon mezelf zijn’. Mijn hart breekt bij elke zin.

Ik confronteer Jan ermee. Hij leest zwijgend mee, zijn kaken gespannen.

‘We hebben gefaald,’ fluister ik.

‘Nee,’ zegt Jan hardnekkig. ‘Hij had gewoon moeten praten.’

‘Misschien kon hij dat niet bij ons.’

De dagen worden weken. Lotte blijft komen, soms slaapt ze op Thomas’ kamer, alsof ze wacht tot hij terugkomt. We zoeken samen naar aanwijzingen: oude foto’s, berichten op zijn telefoon, gesprekken met zijn vrienden uit Utrecht en Amersfoort. Steeds weer stuiten we op dezelfde muur van geheimen.

Op een avond belt de politie. Ze hebben Thomas gevonden – in een park in Rotterdam, verward maar ongedeerd. Hij wil ons niet zien, zeggen ze voorzichtig.

Mijn wereld stort in.

Lotte huilt stilletjes naast me. Jan loopt woedend door het huis, slaat met deuren en verwijt mij dat ik te soft ben geweest, dat ik Thomas teveel ruimte heb gegeven om te verdwalen in zijn eigen hoofd.

Ik zoek contact met Thomas via Lotte. Ze spreekt hem soms via WhatsApp; korte berichten vol pijn en verwijten: ‘Waarom heb je me nooit echt gezien?’ schrijft hij aan mij.

Ik weet geen antwoord.

De weken daarna probeer ik alles om hem te bereiken: brieven, berichten, zelfs liedjes die ik vind in zijn notitieboekje zing ik zachtjes voor mezelf in de hoop dat hij het ergens voelt. Maar Thomas blijft weg.

Jan trekt zich steeds verder terug; we praten nauwelijks nog met elkaar. Soms hoor ik hem huilen op zolder – iets wat ik nooit eerder heb meegemaakt bij deze sterke man die altijd alles onder controle leek te hebben.

Lotte en ik groeien juist naar elkaar toe; zij vertelt me over haar eigen moeilijke jeugd, over haar angst om mensen te verliezen die ze liefheeft. Samen huilen we om Thomas – om alles wat we niet wisten en alles wat we misschien nooit meer zullen weten.

Op een dag staat Thomas ineens voor de deur. Zijn ogen zijn dof, zijn gezicht magerder dan ooit.

‘Mam…’ zegt hij zacht.

Ik val hem huilend om de hals.

‘Het spijt me,’ fluistert hij.

‘Nee jongen… het spijt míj,’ snik ik.

We praten urenlang – over alles wat er misging, over verwachtingen en teleurstellingen, over dromen die nooit werden uitgesproken omdat we bang waren elkaar kwijt te raken.

Jan komt er pas later bij zitten; hij zegt weinig maar pakt uiteindelijk Thomas’ hand vast – voor het eerst sinds jaren zie ik weer iets zachts in zijn blik.

Het zal tijd kosten om te helen – misschien lukt het nooit helemaal – maar voor het eerst sinds lange tijd voel ik hoop.

Soms vraag ik me af: hoeveel weten we écht van de mensen die we het meest liefhebben? En hoeveel pijn kunnen geheimen veroorzaken voordat ze ons breken?